ECLI:NL:HR:2014:174

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 januari 2014
Publicatiedatum
28 januari 2014
Zaaknummer
11/04914
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen en de motivering van de bewezenverklaring

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 januari 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van witwassen, waarbij het Hof had vastgesteld dat hij op 9 december 2009 in Breda een geldbedrag van circa 54.325 euro voorhanden had, terwijl hij wist dat dit geld afkomstig was uit een misdrijf. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en oordeelt dat het Hof onvoldoende heeft gemotiveerd dat de verdachte niet alleen het geld voorhanden had, maar ook daadwerkelijk handelingen heeft verricht om de criminele herkomst van het geld te verbergen of verhullen. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de beslissingen over het tenlastegelegde feit en de strafoplegging. De zaak wordt terugverwezen naar het Gerechtshof voor herbehandeling.

De feiten van de zaak zijn als volgt: tijdens een doorzoeking op 9 december 2009 in de woning van de verdachte werden aanzienlijke hoeveelheden geld en drugs aangetroffen. De verdachte en zijn medeverdachten werden op dat moment in de woning aangetroffen en zijn aangehouden. Het Hof oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachten blijk gaven van een nauwe samenwerking gericht op het voorhanden hebben van de aangetroffen geldbedragen en drugs. De Hoge Raad concludeert dat het Hof niet voldoende heeft aangetoond dat de verdachte handelingen heeft verricht die gericht waren op het verbergen van de criminele herkomst van het geld, wat essentieel is voor de kwalificatie van witwassen.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij de kwalificatie van witwassen, vooral wanneer het gaat om voorwerpen die afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf. De Hoge Raad stelt dat er meer moet zijn dan enkel het voorhanden hebben van het geld; er moet ook sprake zijn van gedragingen die gericht zijn op het verbergen van de herkomst.

Uitspraak

28 januari 2014
Strafkamer
nr. 11/04914
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 2 november 2011, nummer 20/002195-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.W.L.A.M. Koppen, advocaat te Breda, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal G. Knigge strekt ertoe dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk wordt verklaard.

2.Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt onder meer dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat het onder 2 bewezenverklaarde het medeplegen van "witwassen" oplevert.
3.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij op 9 december 2009, te Breda, tezamen en in vereniging met anderen, een voorwerp, te weten circa 54.325 euro, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf."
3.2.2.
Het Hof heeft omtrent het bewijs het volgende overwogen:
"Bij een doorzoeking door de politie op 9 december 2009 in de woning aan de [a-straat 1] te Breda, zijnde de door de ouders van verdachte bewoonde woning, werd op zolder naast zakken met hennep een plastic zak met briefgeld van in totaal EUR 32.695 aangetroffen.
Tevens werden bij de doorzoeking in enkele kamers op de eerste verdieping naast hennep en hasjiesj nog andere bedragen aangetroffen, waaronder een bedrag van EUR 630,-- in een washandje in een ladekast en een bedrag van EUR 5.850,-- in een kaptafel.
In één van de kamers, waar ook drugs en geld werden aangetroffen, werd ook een kladblok veiliggesteld, waarop diverse bedragen met daarbij de woorden Maroc Zwart, Maroc Blond, Amnesia en NLX, zijnde benamingen van hasj en weed, waren genoteerd.
Dadelijk voorafgaande aan de doorzoeking waren naast de verdachte, medeverdachte [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en verdachtes moeder in de woning aanwezig. Verdachte en zijn medeverdachten zijn allen in de woning aangehouden.
Bij insluiting van de verdachte werd in zijn onderbroek een bedrag van EUR 15.930,-- aangetroffen. Bij de insluiting van de medeverdachte [medeverdachte 1] werd in zijn onderbroek een bedrag van EUR 5.700,-- aangetroffen.
Alle aangetroffen geldbedragen waren op dezelfde wijze gebundeld (negen biljetten, met een tiende biljet om de negen biljetten heen gevouwen) en voorzien van dezelfde soort elastiekjes.
Voorts is uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen, in het bijzonder uit het proces-verbaal van doorzoeking, het navolgende gebleken.
Omstreeks 16:30 uur is bij de desbetreffende woning aangebeld door een drietal rechercheurs. Eén van hen had een regenjas aan waarop duidelijk zowel aan de voorzijde als de achterzijde in witte letters het woord "politie" stond. Na het aanbellen kwam de moeder van verdachte aan de voordeur maar zij weigerde, ook nadat één politieman zich had gelegitimeerd, de deur te openen. Door de politie werd voor het raam op de eerste verdieping een persoon waargenomen, zijnde de verdachte, tegen wie door de verbalisanten werd gezegd dat zij van de politie waren en dat de voordeur geopend moest worden. Vervolgens trachtte de verdachte de woning via de achterzijde te verlaten, waarna hij door de politie werd tegengehouden en in de woning is teruggekeerd. Op het moment dat de politie besloot de voordeur te gaan forceren, deed de verdachte de voordeur open, waarna de politie de woning heeft betreden.
Toen de politie in de woonkamer stond, kwam de medeverdachte [medeverdachte 1] de trap af. Op de vraag van de politie of er nog meer mensen in de woning waren, werd door de moeder van verdachte ontkennend geantwoord terwijl verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] niets zeiden. In één van de slaapkamers op de eerste verdieping werd echter nog een persoon aangetroffen, de medeverdachte [medeverdachte 2], die met zijn kleding en schoenen aan in het bed van verdachtes moeder lag.
Naar het oordeel van het hof hebben de verdachte en zijn medeverdachten door hun vorenomschreven handelwijze blijk gegeven van een nauwe en bewuste samenwerking gericht op het opzettelijk voorhanden hebben van grote hoeveelheden softdrugs en grote geldbedragen afkomstig uit enig misdrijf. Bij de komst van de politie bevonden de verdachte en zijn medeverdachten zich allen zich op de eerste verdieping en/of op zolder waar volgens de verbalisanten een duidelijke hennepgeur aanwezig was en waar - duidelijk zichtbaar - grote hoeveelheden drugs en - in de nabijheid daarvan - diverse geldbedragen werden aangetroffen, die op een specifieke wijze waren gebundeld. Uit de poging van de verdachte de woning te ontvluchten, het zich verstoppen in een bed door [medeverdachte 2], het verzwijgen van diens aanwezigheid door de verdachte en [medeverdachte 1] en het door de laatstgenoemden verbergen van grote geldbedragen in hun onderbroeken, blijkt naar het oordeel van het hof dat verdachte en diens medeverdachten weet hadden van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs en van de in de nabijheid daarvan gevonden geldbedragen en daarover gezamenlijk de beschikkingsmacht hadden.
Wat betreft de in de woning aangetroffen geldbedragen kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat deze afkomstig zijn van enig misdrijf. Niet alleen werden deze bedragen aangetroffen in de nabijheid van de softdrugs, maar bovendien heeft niemand zich als eigenaar van die geldbedragen opgeworpen, behalve wat betreft het in een washandje verborgen bedrag van EUR 630,--, waarvan verdachtes moeder heeft verklaard eigenaar te zijn. Aan deze verklaring gaat het hof evenwel voorbij nu zij deze ongeloofwaardig acht mede gelet op de weigering van de moeder de deur voor de politie open te doen en haar poging een telefoon tijdens de doorzoeking aan het zicht van de politie te onttrekken.
Wat betreft de in de onderbroeken van verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] aangetroffen geldbedragen - die op dezelfde wijze gebundeld waren als de in de woning aangetroffen geldbedragen - oordeelt het hof in dezelfde zin. De door beide verdachten gegeven verklaringen omtrent de herkomst van die geldbedragen acht het hof ongeloofwaardig. Gezien het ter zake opgemaakte proces-verbaal is het naar het oordeel van het hof uitgesloten dat verdachte het bij hem aangetroffen geldbedrag heeft overgehouden uit legale inkomstenbronnen. Voorts heeft de verdachte op geen enkele wijze aannemelijk kunnen maken dat het bij hem aangetroffen aanzienlijke geldbedrag door hem van een oom, in wiens naam hij zich ook nog eens blijkt te hebben vergist, is geleend.
Ten slotte laat ook de plaats waar de medeverdachte
[medeverdachte 1] en de verdachte deze geldbedragen verborgen hielden - in hun onderbroeken - er naar 's hofs oordeel geen misverstand over bestaan dat zij deze bedragen aan het zicht van de politie wilden onttrekken, hetgeen het hof sterkt in zijn overtuiging dat het gaat om gelden met een illegale herkomst."
3.3.
Vooropgesteld moet worden dat op zichzelf noch de tekst noch de geschiedenis van de totstandkoming van de art. 420bis en 420quater Sr eraan in de weg staat dat iemand die een in die bepalingen omschreven gedraging verricht ten aanzien van een voorwerp dat afkomstig is uit enig door hemzelf begaan misdrijf, wordt veroordeeld wegens - kort gezegd - (schuld)witwassen. Dat geldt, naar uit de tekst van de wet volgt, ook voor het verwerven of voorhanden hebben van zo'n voorwerp.
Dit betekent niet dat elke gedraging die in de art. 420bis, eerste lid, en 420quater, eerste lid, Sr is omschreven, onder alle omstandigheden de - in beide bepalingen nader omschreven - kwalificatie witwassen onderscheidenlijk schuldwitwassen rechtvaardigt. Zo kan ingeval het gaat om een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf en hem het "verwerven" of "voorhanden hebben" daarvan wordt verweten, de vraag rijzen of een dergelijk enkel verwerven of voorhanden hebben voldoende is om als (schuld)witwassen te worden aangemerkt.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de strafbaarstelling van witwassen strekt ter bescherming van de aantasting van de integriteit van het financieel en economisch verkeer en van de openbare orde, dat witwassen een veelomvattend, maar ook te begrenzen fenomeen is, en dat ook in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht "om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen".
Gelet hierop moet worden aangenomen dat indien vaststaat dat het enkele verwerven of voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd.
Daarmee wordt mede beoogd te voorkomen dat een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of onder zich en dus voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig maakt aan het witwassen van die voorwerpen. Bovendien wordt aldus bevorderd dat in zo een geval het door de verdachte begane (grond)misdrijf, dat in de regel nader is omschreven in een van specifieke bestanddelen voorziene strafbepaling, in de vervolging centraal staat.
Er moet in dergelijke gevallen dus sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft. Ingeval de gedraging betrekking heeft op een gedeelte van die voorwerpen, kan slechts het verwerven of voorhanden hebben van dat gedeelte worden aangemerkt als witwassen.
Een vonnis of arrest moet voldoende duidelijkheid verschaffen over de door de rechter in dit verband relevant geachte gedragingen van de verdachte. Wanneer het gaat om het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, moeten daarom bepaaldelijk eisen worden gesteld aan de motivering van het oordeel dat sprake is van (schuld)witwassen. Uit die motivering moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts heeft verworven of voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp.
Deze rechtsregels hebben slechts betrekking op het geval dat de verdachte voorwerpen heeft verworven of voorhanden heeft gehad, terwijl aannemelijk is dat die voorwerpen afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf. (Vgl. HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2001.)
3.4.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 2 bewezenverklaard - kort gezegd - het voorhanden hebben van een geldbedrag, terwijl hij wist dat dit geldbedrag van misdrijf afkomstig was. Blijkens de bewijsvoering heeft het Hof kennelijk aannemelijk geacht dat dit geldbedrag uit eigen misdrijf (kort gezegd: hennephandel) afkomstig was.
Het Hof heeft het onder 2 bewezenverklaarde feit gekwalificeerd als (medeplegen van) witwassen. Aangezien uit 's Hofs overwegingen echter niet kan worden afgeleid dat ten aanzien van het gehele in de bewezenverklaring genoemde geldbedrag sprake is van meer dan het enkele voorhanden hebben van dit geld doordat de gedragingen van de verdachte ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat gehele geldbedrag, is dat oordeel ontoereikend gemotiveerd.
3.5.
Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.

4.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
28 januari 2014.