Uitspraak
Fiscale eenheid [X] B.V. c.s.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te 's-Gravenhagevan 6 april 2012, nr. BK 11/00353, betreffende een beschikking inzake omzetbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 februari 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de teruggaaf van omzetbelasting na de verbreking van een fiscale eenheid. De belanghebbende, een fiscale eenheid bestaande uit [A], [B] B.V. en [C] B.V., had verzocht om teruggaaf van omzetbelasting over de jaren 2002 en 2003. De Inspecteur had deze verzoeken echter niet-ontvankelijk verklaard, wat door de Rechtbank te 's-Gravenhage werd bevestigd. Het Hof had de uitspraak van de Rechtbank bekrachtigd, waarop de belanghebbende in cassatie ging.
De Hoge Raad oordeelde dat de verzoeken om teruggaaf niet tijdig waren ingediend en dat de werkmaatschappij, na de verbreking van de fiscale eenheid, niet meer gerechtigd was tot de teruggaaf van de omzetbelasting. De Hoge Raad bevestigde dat het recht op teruggaaf was ontstaan in een periode waarin de werkmaatschappij geen deel meer uitmaakte van de fiscale eenheid. Dit leidde tot de conclusie dat de verzoeken om teruggaaf terecht waren afgewezen, ongeacht of deze tijdig waren ingediend.
De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest benadrukt de juridische implicaties van de beëindiging van een fiscale eenheid en de voorwaarden waaronder teruggaaf van omzetbelasting kan worden aangevraagd.