Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 12 september 2013, nr. 12/00163, betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2005 opgelegde aanslag in de waterschapsbelastingen.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 september 2014 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de waterschapsbelastingen voor het jaar 2005. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage, die eerder op het beroep van belanghebbende was gedaan, vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling.
Belanghebbende heeft vervolgens tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld, waarbij verschillende klachten zijn aangevoerd. De Hoge Raad heeft deze klachten beoordeeld en geconcludeerd dat ze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering nodig is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft ook de proceskosten in deze zaak beoordeeld en geoordeeld dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam in stand blijft.