3.1In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De Inspecteur der Belastingen van Aruba heeft op 24 augustus 2001 aan La Linda een aanslag van Afl 2.323.000,-- opgelegd. De aanslag betrof winstbelasting over een ambtshalve op Afl 3.000.000,-- vastgestelde winst over het jaar 1999, achtereenvolgens verhoogd met een boete van 100% van de belasting wegens het nalaten van het doen van aangifte en met opcenten.
La Linda heeft op 22 mei 2003 tegen deze aanslag een bezwaarschrift ingediend, maar de Inspecteur heeft dit bezwaar bij beschikking van 29 december 2004 niet-ontvankelijk verklaard. Tegen de beschikking van 29 december 2004 is geen beroep ingesteld.
(ii) Op grond van art. 54 lid 1 van de op 1 maart 2004 in werking getreden Algemene landsverordening belastingen in verbinding met art. XI.1 van de Invoeringsverordening ALB kan de Inspecteur de belastingplichtige die niet of niet tijdig aangifte heeft gedaan, een boete van maximaal Afl 10.000,- opleggen.
(iii) [A] Registeraccountant N.V. heeft bij brief van 26 oktober 2005 namens La Linda aan de Inspecteur bevestigd dat de Inspecteur onder meer ermee heeft ingestemd om de belastbare winst van La Linda over het jaar 1999 vast te stellen op Afl 1.769.700,--. In deze brief werd niet gesproken over de opgelegde of op te leggen boete. De Inspecteur heeft deze brief voor akkoord ondertekend en heeft bij ambtshalve aanslag van 11 januari 2006 de winstbelasting over 1999, overeenkomstig die brief, tot Afl 680.452,70 verminderd onder “handhaving” van de boete op 100% van het - verlaagde - aanslagbedrag.
(iv) Op 7 maart 2006 heeft La Linda beroep tegen deze beschikking ingesteld.
(v) Op 11 mei 2006 heeft [betrokkene 1], medewerker van Servicio di Impuesto (Belastingkantoor Aruba), een e-mail verzonden aan [betrokkene 2], de gemachtigde van La Linda. Die e-mail luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Naar aanleiding van jullie schrijven en ons gesprekje heb ik mij even in de zaak verdiept. Ik kan mij vinden in een afhandeling van de zaak conform het nieuwe beleid, dit houd(t) in dat ik m.b.t. de voorgelegde casus de opgel(e)gde boete zal terugbrengen tot Afl 10.000,--.=
Aangezien dit conform jullie voorstel is neem ik aan dat het OK is, kun je me dit nog even bevestigen.”
(vi) Op 12 mei 2006 heeft [betrokkene 2] geantwoord :
“[betrokkene 1], cliënt kan zich hierin vinden. Ik dank u voor uw medewerking, en wacht de verminderingsbeschikking af.”
(vii) Nadat [betrokkene 1] de gemachtigde van La Linda op 15 mei 2006 telefonisch had medegedeeld de zaak opnieuw in overweging te nemen, heeft de Inspecteur bij brief van 30 mei 2006 volhard bij de boete zoals herberekend in de ambtshalve aanslag van 11 januari 2006. De ambtshalve aanslag van 11 januari 2006, houdende vermindering, is vervolgens niet gewijzigd.
(viii) De Raad van Beroep voor Belastingzaken (hierna: de Raad van Beroep) heeft zich bij uitspraak van 12 september 2008 onbevoegd verklaard te beslissen op het beroepschrift van 7 maart 2006, dat was gericht tegen de aanslag van 11 januari 2006. De Raad van Beroep heeft overwogen:
“(H)et beroep (richt) zich tegen de ambtshalve vermindering d.d. 11 januari 2006 door de Inspecteur. Met hem is de Raad van oordeel dat tegen een dergelijke ambtshalve aanslag vermindering geen rechtsmiddelen openstaan.
De vermindering van de aanslag houdt voorts geen nieuwe beslissing omtrent de strafwaardigheid van het door belanghebbende gepleegde verzuim in.
De boete is immers gehandhaafd op 100% van de aanslag en het boetebedrag is slechts verlaagd omdat de aanslag is verlaagd. De conclusie is dat de Raad onbevoegd is een oordeel te geven over de aanslag van 11 januari 2006.”
3.2.1La Linda heeft bij het gerecht een verklaring voor recht verzocht dat de oplegging, handhaving en/of inning van de boete, opgelegd op 11 januari 2006, onrechtmatig is en heeft voorts verzocht dat het Land zal worden veroordeeld tot terugbetaling van het terzake reeds geïnde, te vermeerderen met wettelijke rente. Het gerecht heeft het verzoek van La Linda afgewezen.
3.2.2La Linda heeft hoger beroep ingesteld en in appel haar oorspronkelijke vordering als subsidiaire vordering gehandhaafd. Primair heeft zij verzocht dat voor recht wordt verklaard dat het Land onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de hierdoor door La Linda geleden schade, met veroordeling van het Land tot betaling van een schadevergoeding ad Afl 670.452,70, met rente en kosten.
3.2.3Het hof heeft het vonnis van het gerecht bevestigd en heeft daartoe overwogen:
“3.2 Gezien de beschikking van de Raad van Beroep voor Belastingzaken (hierna: de Raad) d.d. 12 september 2008 (nr. 2006/0195) moet het Hof uitgaan van de rechtmatigheid van de ambtshalve vermindering door de Inspecteur der Belastingen van de aan La Linda opgelegde aanslag Winstbelasting 1999 met dagtekening 11 januari 2006. Het Hof verenigt zich met het oordeel van het GEA in 4.4 van het vonnis waarvan beroep dat de door La Linda in dit civielrechtelijke geding aangevoerde argumenten door de belastingrechter beoordeeld zijn of door La Linda aan die rechter ter beoordeling hadden kunnen worden voorgelegd, namelijk in de procedure die geleid heeft tot voornoemde beschikking van de Raad en/of in een procedure tegen de ambtshalve aan La Linda opgelegde aanslag winstbelasting over het jaar 1999 met dagtekening 24 augustus 2001, en maakt dit oordeel van het GEA tot het zijne. Dat geldt ook voor het argument dat de overheid heeft toegezegd om de opgelegde boete terug te brengen tot Afl. 10.000,-. De beweerdelijke toezegging dateert immers van 11 mei 2006. Voor zover zij dit niet heeft gedaan, had La Linda dat argument dan ook in de procedure die geleid heeft tot voornoemde beschikking van de Raad kunnen aanvoeren, nu het beroep in die procedure blijkens de beschikking is behandeld op 2 november 2007. Het vorenstaande brengt mee dat de (gewijzigde) vorderingen van La Linda niet toewijsbaar zijn.”