In deze zaak heeft [X] B.V. beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam, gedateerd 21 maart 2013, met nummer 11/00844. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de Rechtbank te Haarlem, die betrekking had op de aan [X] B.V. opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2005, alsook de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente. De Staatssecretaris van Financiën heeft in deze procedure een verweerschrift ingediend, waarop [X] B.V. een conclusie van repliek heeft ingediend. De Staatssecretaris heeft geen conclusie van dupliek ingediend.
De Hoge Raad heeft de middelen die door [X] B.V. zijn voorgesteld, beoordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad concludeert dat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2014 door de vice-president en de raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.