Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Slotsom
5.Beslissing
7 januari 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 januari 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1972, was in hoger beroep veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wegens handelen in strijd met artikel 197 (oud) van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. F. Verkerk, heeft middelen van cassatie ingediend, maar de waarnemend Advocaat-Generaal J. Wortel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de middelen niet tot cassatie konden leiden, maar heeft ambtshalve de bestreden uitspraak beoordeeld. Hierbij heeft de Hoge Raad verwezen naar eerdere arresten waarin is geoordeeld dat de rechter die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf oplegt, zich moet vergewissen dat de stappen van de terugkeerprocedure zijn doorlopen. Dit is van belang voor de motivering van de beslissing.
In dit geval bleek uit het bestreden arrest niet dat het Hof zich ervan had vergewist dat de terugkeerprocedure was gevolgd. Aangezien de cassatieschriftuur vóór 21 mei 2013 was ingediend, heeft de Hoge Raad besloten het bestreden arrest te vernietigen, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging. De zaak is terugverwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling van de strafoplegging, terwijl het beroep voor het overige werd verworpen.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de terugkeerprocedure in strafzaken en de noodzaak voor rechters om deze procedure in acht te nemen bij het opleggen van straffen.