3.3Tegen de oordelen van de rechtbank over de hypotheekrechten ter zake van het cafetariapand en het huis te Kerkrade is in hoger beroep niet opgekomen, zodat zij onherroepelijk zijn geworden.
In het door de curator ingestelde hoger beroep, waarin Krimat niet is verschenen, heeft het hof – beknopt weergegeven – het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en geoordeeld dat sprake is van onrechtmatig handelen van [eiser 1] respectievelijk Kameleon in verband met de transacties met het huis te Voerendaal respectievelijk het studentenhuis.
Voor zover in cassatie van belang heeft het hof hiertoe als volgt overwogen.
(a) De curator stelt terecht dat de betrokken partijen met de wederverkoop van de panden tegen een wezenlijk lagere prijs dan de marktwaarde, beoogden (de overwaarde van) die panden te onttrekken aan verhaal van schuldeisers van [betrokkene 1]. [betrokkene 1] heeft als getuige verklaard dat hij de panden noodgedwongen beneden de waarde aan [betrokkene 3]/[B] had verkocht, dat [eiser 1] hem zou helpen die verkoop terug te draaien en dat [eiser 1] daarna die panden voor een hogere prijs zou verkopen. Volgens [betrokkene 1] zouden [eiser 1] en hij ieder de helft van de winst krijgen. [betrokkene 1] verklaarde voorts over het voorstel van [eiser 1] om het huis te Kerkrade en het cafetariapand in een door [betrokkene 1] op te richten B.V. onder te brengen en die panden met een tweede hypotheek te bezwaren zodat de panden geen overwaarde meer zouden hebben en derden niet meer tot executieverkoop zouden kunnen overgaan. Deze verklaring ondersteunt de intentie van [eiser 1] en [betrokkene 1] om alles in het werk te stellen om gelden of voor verhaal vatbare zaken uit handen van crediteuren van [betrokkene 1] te houden. Die intentie vindt verder steun in het daadwerkelijk gerealiseerd zijn van een tweede hypotheek op laatstgenoemde panden – de hypotheek waarvan vaststaat dat die rechtsgeldig is vernietigd – en in het feit dat in de aktes van levering van het huis te Voerendaal en het studentenhuis aan respectievelijk [eiser 1] en Kameleon een lagere koopprijs is vermeld dan [betrokkene 1] daarvoor zowel volgens zijn eigen verklaring als volgens de verklaring van [eiser 1] daadwerkelijk zou of heeft ontvangen. Volgens [betrokkene 1] zou daar immers nog de helft van de winst bij doorverkoop bovenop komen en volgens [eiser 1] was de verkoopprijs € 40.000,-- à € 50.000,-- hoger dan in de akte vermeld. Het hof acht de verklaringen dat de verkoop van de panden aan [eisers] [betrokkene 1] meer zou opleveren dan alleen de in de leveringsaktes vermelde koopprijzen geloofwaardig aangezien niet valt in te zien welk belang [betrokkene 1] zou hebben bij een ongedaan maken van de verkopen aan [betrokkene 3]/[B] indien hij de panden vervolgens voor dezelfde prijs aan [eiser 1] beoogde te verkopen. [eisers] hebben de stelling van de curator onvoldoende gemotiveerd betwist. (rov. 4.2.5)
(b) Mede gelet op het feit dat uit de getuigenverklaringen van [betrokkene 1] en [eiser 1], ook al verschillen deze van inhoud, in elk geval moet worden geconcludeerd dat in de aktes van verkoop en levering van de panden niet de prijzen zijn vermeld die [betrokkene 1] daadwerkelijk voor de panden zou ontvangen, volgt het hof de curator niet in zijn stelling dat de verkopen van het huis te Voerendaal en het studentenhuis vanwege de overeengekomen koopprijzen zijn aan te merken als paulianeuze rechtshandelingen. Uit de verklaringen van [betrokkene 1] en [eiser 1], in samenhang met de taxatierapporten betreffende de panden, kan weliswaar worden geconcludeerd dat [betrokkene 1] ook bij de tussen [eiser 1] en hem over de verkopen gemaakte afspraken niet het volle pond voor de panden verkreeg, doch het hof acht dat enkele feit onvoldoende om de desbetreffende verkopen als zodanig paulianeus te achten. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [betrokkene 1] zelf niet over de financiële middelen beschikte om de eerdere verkopen aan [betrokkene 3]/[B] terug te draaien en dat de transacties tussen [eisers] en hem voor hem een middel waren om alsnog voor die panden een hogere opbrengst te realiseren dan hij daaruit bij de verkoop aan [betrokkene 3]/[B] had gerealiseerd.
De enkele omstandigheid dat [eisers] aan die transacties hebben meegewerkt en/of die transacties hebben bewerkstelligd vanwege een voor hen daarin gelegen voordeel, geeft onvoldoende grond voor de conclusie dat [betrokkene 1] en [eisers] door de verkoop van de panden [eisers] boven andere crediteuren van [betrokkene 1] hebben willen bevoordelen. (rov. 4.2.6)
(c) In verband met het beroep van de curator op de pauliana overweegt het hof voorts het volgende. Naar ook de curator onderkent, kan de verkoop van de panden aan [eisers] niet los worden gezien van de terugkoop van die panden van [B]. Een terugkoop kon zonder wederverkoop niet worden gerealiseerd. Het standpunt van de curator dat de panden zonder de wederverkoop voor verhaal door de crediteuren van [betrokkene 1] c.s. beschikbaar zouden zijn geweest, moet dan ook worden verworpen. De curator stelt wel dat, indien de terugkoop niet zou hebben plaatsgevonden, de boedel de panden van [B] zou hebben kunnen opeisen op de grond dat er bij de verkoop van die panden door [betrokkene 1] aan [betrokkene 3]/[B] sprake zou zijn geweest van bedrog, maar de curator heeft die stelling onvoldoende onderbouwd.
De curator heeft gesteld dat het bedrog erin heeft bestaan dat [B] heeft voorgewend dat een derde, [betrokkene 3], wilde kopen maar dat van een reële derde geen sprake was en [B] de panden voor zichzelf beoogde te kopen. Door de curator is echter niets, althans onvoldoende gesteld, waaruit kan worden geconcludeerd dat [betrokkene 1] zonder het gestelde bedrog de koopovereenkomsten niet of niet op dezelfde voorwaarden zou zijn aangegaan. Ten aanzien van de stelling van de curator dat de boedel, indien de terugkoop en wederverkoop aan [eisers] niet zou hebben plaatsgevonden, [B] had kunnen aanspreken tot schadevergoeding op grond van een door hem gepleegde onrechtmatige daad (bestaande in de leugenachtige voorstelling van zaken) geldt mutatis mutandis hetzelfde. Het hof deelt in zoverre het oordeel van de rechtbank dat niet is gebleken dat de crediteuren van [betrokkene 1] door het samenstel van de transacties zelf zijn benadeeld. (rov. 4.2.7)
(d) Het hof deelt op grond van het hetgeen in rov. 4.2.5 is overwogen wel het standpunt van de curator dat aan [eisers] terzake de verkoop door [betrokkene 1] aan hen van het huis te Voerendaal en het studentenhuis onrechtmatig handelen valt te verwijten in het feit dat zij die verkopen zodanig hebben gerealiseerd dat het positieve resultaat van die verkopen buiten bereik van de crediteuren van de v.o.f. en [betrokkene 1] en [betrokkene 2] werd gehouden. De vordering van de curator tot vergoeding van de schade ten gevolge van dat onrechtmatig handelen is voor toewijzing vatbaar. (rov. 4.2.8)
(e) De curator vordert schadevergoeding nader op te maken bij staat. Naar het oordeel van het hof kan de wegens voormeld onrechtmatig handelen van [eisers] geleden schade echter reeds aanstonds worden vastgesteld en dient die schadevergoeding ex aequo et bono te worden begroot. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] bij de voorlopige getuigenverhoren hebben verklaard dat tussen [betrokkene 1] en [eiser 1] is afgesproken dat [betrokkene 1] boven de in de aktes vermelde verkoopprijzen 50% van de meeropbrengst van de panden bij doorverkoop zou ontvangen. Het hof neemt daarbij verder in aanmerking dat van een aan [betrokkene 1] al gedane extra betaling van € 40.000,-- of € 50.000,--, zoals volgens [eisers] zou zijn gedaan, niet is gebleken. Voor een nadere bewijsopdracht is geen aanleiding. (rov. 4.3.1)
(f) Het hof neemt bij de begroting van de schade in aanmerking:
- dat volgens [eisers] zelf de koopprijs € 50.000,-- hoger was dan de in de aktes vermelde bedragen;
- dat in de leveringsaktes – in verband met de overdrachtsbelasting – waarden in het economische verkeer van de verkochte panden zijn vermeld van respectievelijk € 128.000,-- en € 197.000,--, derhalve van bedragen die respectievelijk € 27.500,-- en € 37.500,-- hoger zijn dan de in de leveringsaktes vermelde koopsommen voor die panden;
- dat voor de verkoop van het huis te Voerendaal een koopsom van € 235.000,-- werd verkregen (na een verkoop kort tevoren voor een bedrag van € 190.000,--);
- dat het huis te Voerendaal naar de waarde per 18 juni 2007 en/of 1 oktober 2007 werd getaxeerd op € 240.000,--;
- dat alleen het huis te Voerendaal is doorverkocht.
Het hof zal met in achtneming van deze omstandigheden de door de crediteuren van [betrokkene 1] c.s. geleden schade ex aequo et bono begroten op een bedrag van € 80.000,--. Een gedeelte groot € 50.000,-- daarvan dient te worden beschouwd als schade ten gevolge van de aan de crediteuren onttrokken verkoopopbrengst voor het huis te Voerendaal, het resterende gedeelte van € 30.000,-- als schade ten gevolge van de buiten bereik van de crediteuren gehouden verkoopopbrengst van het studentenhuis. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat van het laatste pand (nog) geen doorverkoop heeft plaatsgevonden, zodat een meeropbrengst voor dit pand niet concreet kan worden vastgesteld. Het hof acht een schadevergoeding van € 30.000,-- wat betreft dit pand in lijn met de economische meerwaarde van dit pand als in de leveringsaktes vermeld. Het hof zal [eiser 1] veroordelen tot vergoeding van de voor het huis te Voerendaal begrote schade. Daarnaast zal [eiser 1] hoofdelijk met Kameleon worden veroordeeld tot vergoeding van de voor het pand te Maastricht begrote schade nu Kameleon weliswaar de wederpartij van [betrokkene 1] was bij de koop en levering van dit pand, doch [eiser 1] de enig bestuurder van Kameleon was die namens Kameleon het onrechtmatig handelen heeft gepleegd en aan wie dit handelen persoonlijk als onrechtmatig handelen valt te verwijten. (rov. 4.3.2)
(g) Nu [eiser 1] en Kameleon wat betreft voormeld onrechtmatig handelen tot betaling van een concreet bedrag aan schadevergoeding zullen worden veroordeeld, heeft de curator bij een afzonderlijke verklaring van recht van dit onrechtmatig handelen verder geen belang (rov. 4.3.3).
(h) Weliswaar wordt Kameleon alsnog tot schadevergoeding veroordeeld, maar het hof zal daaraan, mede gelet op de hoofdelijke veroordeling van [eiser 1] voor diezelfde schade, voor de in eerste aanleg gegeven beslissing over de proceskosten van de eerste aanleg – een veroordeling van Krimat en [eiser 1] in de proceskosten en een compensatie van kosten tussen de curator en Kameleon – verder geen consequenties verbinden. (rov. 4.6.1)