In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 oktober 2014 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] B.V. tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 25 maart 2014, nr. 13/00732. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting die aan de belanghebbende was opgelegd voor de periode van 15 december 2010 tot en met 14 december 2011, alsook de daarbij gegeven boetebeschikking. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten die door de belanghebbende zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te zijn door de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en is openbaar uitgesproken op 10 oktober 2014.