Uitspraak
gevestigd te [vestigingsplaats],
kantoorhoudende te Amsterdam,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
17 oktober 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 oktober 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft de overdracht van een gezekerde vordering uit een geldleningsovereenkomst en de vraag of de cessionaris aanspraak kan maken op contractuele boeterente jegens de schuldenaar. De eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. F.E. Vermeulen, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof van 2 april 2013. De curator, mr. M.R. van Zanten, heeft verweer gevoerd in cassatie en geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De zaak is verder toegelicht door de advocaten van beide partijen, waarbij ook mr. B.F.L.M. Schim en mr. P.B.Q. van Bijsterveldt betrokken waren.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten die door de eiseres in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de eiseres dan ook verworpen en haar veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de curator zijn begroot op € 380,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Deze uitspraak is gedaan door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp, G. de Groot en T.H. Tanja-van den Broek, en is openbaar uitgesproken door vice-president E.J. Numann.