Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats], Duitsland,
1.Het geding in feitelijke instantie
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
14 februari 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 februari 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de weigering van de tenuitvoerlegging van een Duitse alimentatiebeslissing en een Duitse proceskostenbeslissing. De zaak is aanhangig gemaakt door de man, die in cassatie ging tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had eerder op 21 februari 2013 in twee zaken een beschikking gegeven, waarnaar de Hoge Raad verwees voor het verloop van het geding in feitelijke instantie. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. R. Dhalganjansing, verzocht de Hoge Raad om de beschikking van de rechtbank te herzien, terwijl de vrouw, woonachtig in Duitsland en vertegenwoordigd door advocaat mr. J.H.M. van Swaaij, verzocht om het beroep te verwerpen.
De Advocaat-Generaal P. Vlas heeft in zijn conclusie geadviseerd om het cassatieberoep te verwerpen, met toepassing van artikel 81 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (RO). De advocaat van de man heeft hierop gereageerd met een brief van 3 januari 2014. De Hoge Raad heeft de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten geen nadere motivering behoeven, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de man verworpen, waarmee de beslissing van de rechtbank in stand bleef. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.