Voorts heeft het Hof in dit verband het volgende overwogen:
"Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Het hof is van oordeel dat de door en namens verdachte gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde worden weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
(...)
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet bewezen verklaard kan worden dat verdachte met voorbedachte raad het slachtoffer heeft gedood en moord derhalve niet bewezen kan worden verklaard. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld in een blinde razernij, in een hoge mate van opwinding en in een kort tijdsbestek, waarbij geen plaats was voor een mogelijkheid tot bezinning. Verdachte dient derhalve van het primair tenlastegelegde te worden vrijgesproken, aldus de raadsman. (...)
Oordeel van het hof
(...)
Voorbedachte raad
Het hof heeft thans nog de vraag te beantwoorden of verdachte zijn vrouw met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd. Verdachte ontkent dat; de advocaat-generaal acht moord bewezen.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van voorbedachte raad bij verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op de overwegingen van de Hoge Raad in zijn arrest van 28 februari 2012, LJN: BR2342 (overweging 2.7.2.) (1):
"Voor een bewezenverklaring van dit bestanddeel moet (...) komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld. Mede met het oog op het hierboven aangeduide strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten - anders dan wel uit eerdere rechtspraak van de Hoge Raad wordt afgeleid - aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven."
Het hof is van oordeel dat verdachte de gelegenheid heeft gehad om zich te beraden op zijn daad en tot het maken van keuzes gericht op de dood van het slachtoffer.
Verdachte is op enig moment vanuit de woonkamer naar de garage gelopen en hij heeft daar een houten balk gepakt. Hij is terug gelopen, heeft zijn vrouw van achteren op het hoofd geslagen en daarna nog enkele keren geslagen. Daarna is hij van wapen gewisseld en heeft hij zijn vrouw zeventig steken met een schroevendraaier toegebracht. Hierna is hij weer van wapen gewisseld en heeft hij haar keel/hals doorgesneden. Verdachte heeft zich dus voorafgaand aan, of wat betreft de schroevendraaier en het mes tijdens zijn handelen (daarover bestaat geen duidelijkheid), voorzien van de verschillende wapens en heeft bovendien (tot twee keer toe) tijdens zijn handelen het besluit genomen om een ander, zwaarder wapen ter hand te nemen. Deze handelswijze impliceert bovendien een zeker tijdsverloop, dat ook tussen de verschillende uitvoeringshandelingen de gelegenheid bood tot bezinning, tot het overzien van de reikwijdte van zijn handelen en tot het terugkomen op zijn voornemen. Deze gang van zaken wijst niet op het in het heetst van een twist impulsief aanvallen van het slachtoffer. Dat verdachte zich ook daadwerkelijk bewust is geweest van de reikwijdte van zijn handelen, leidt het hof ook af uit het gegeven dat hij een steeds zwaarder, effectiever wapen ter hand heeft genomen.
Naar het oordeel van het hof is er geen sprake van de door de verdediging genoemde contra-indicaties die in de weg zouden staan aan een bewezenverklaring van voorbedachte raad. De raadsman heeft gesteld dat verdachte heeft gehandeld in een blinde razernij en in een hoge mate van opwinding.
Verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij kwaad en woest was en in een waas heeft gehandeld, maar op zichzelf staat kwaadheid en boosheid niet in de weg aan de omstandigheid dat het besluit - in juridische zin - in kalm beraad en rustig overleg is genomen. Buiten verdachtes laatste verklaring die het hof alleen geloofwaardig acht voor zover die door objectieve bewijsmiddelen wordt geschraagd, wordt alleen in het rapport van de deskundige Eikelenboom-Schieveld d.d. 1 september 2011 (p. 42) in verband met het grote aantal steken met de schroevendraaier gemeld dat dit wijst op een grote opwinding, maar, als daar al sprake van was, dan kan uit dat rapport niet meer worden afgeleid dan dat die opwinding er (pas) was toen hij al met zijn handelen was begonnen en nadat hij al een keer van wapen was gewisseld.
Verdachtes stelling dat het allemaal in een waas is gebeurd, acht het hof niet te rijmen met de hierboven geschetste feitelijke gang van zaken, die het hof brengt tot de conclusie dat verdachte de gelegenheid heeft gehad zich te beraden en keuzes te maken. De veelheid van handelingen en de beslissingen die verdachte daarbij heeft moeten nemen, maken handelen in een waas niet aannemelijk. Bovendien wijst het gedrag van verdachte na het doden van het slachtoffer niet op een hoge mate van opwinding of emotie of een waas. Verdachte heeft zijn kinderen slapend achtergelaten, heeft het huis te Venray verlaten en is gaan klussen bij een vriend. Die vriend heeft verklaard dat hij niets bijzonders aan verdachte heeft gemerkt.
Al met al is het hof van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte in opwelling van boosheid of in een waas heeft gehandeld, maar dat verdachte gelet op zijn handelswijze, voor zover die objectief valt vast te stellen, en het tijdsverloop, over zijn daad en de uitkomst daarvan heeft nagedacht. Het hof acht voorbedachte raad dan ook bewezen.
(1) Nader HR 9 oktober 2012, LJN BX8087."