Uitspraak
1.Geding in cassatie
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het beroep.
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
7 januari 2014.
Hoge Raad
Op 7 januari 2014 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak met nummer 12/05995. De zaak betreft een beroep in cassatie van een verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, dat op 25 september 2012 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1993, heeft geen middelen van cassatie ingediend binnen de wettelijk gestelde termijn. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het beroep.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte niet binnen de in artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) genoemde termijn door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft ingediend. Dit betekent dat de verdachte niet in het beroep kan worden ontvangen, aangezien niet is voldaan aan de wettelijke vereisten.
De Hoge Raad heeft vervolgens geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. De beslissing benadrukt het belang van het naleven van de wettelijke termijnen in het strafproces.