Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
16 december 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, gedateerd 20 december 2013, met nummer 23/003483-11. De verdachte, geboren in 1984, heeft zijn beroep in cassatie laten indienen door zijn advocaat, mr. M.L.M. van der Voet, die middelen van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, waarna de raadsman schriftelijk heeft gereageerd op deze conclusie.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Volgens artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) behoeft dit geen nadere motivering, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de argumenten van de verdachte niet voldoende vond om het beroep te honoreren.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 16 december 2014 het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en V. van den Brink, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. De waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg was ook aanwezig bij deze uitspraak.