ECLI:NL:HR:2014:3687

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 december 2014
Publicatiedatum
19 december 2014
Zaaknummer
13/02803
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van geldbedragen en de beoordeling van de herkomst

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 december 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1985, was beschuldigd van witwassen van aanzienlijke geldbedragen, die op ongebruikelijke plaatsen in zijn woning waren aangetroffen. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van het 'verbergen' van de herkomst van het geld niet voldoende was onderbouwd, mede gezien de wetgeschiedenis. De verdachte had in de periode van 1 januari 2001 tot en met 17 oktober 2006, samen met een ander, opzettelijk bedrijfsmatig hoeveelheden hennep en hashish aanwezig gehad. Daarnaast was hem ten laste gelegd dat hij geldbedragen had verborgen, terwijl hij wist dat deze afkomstig waren uit misdrijven. De Hoge Raad herhaalde eerdere overwegingen en oordeelde dat het Hof niet voldoende had gemotiveerd waarom het geld niet als afkomstig uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf kon worden gekwalificeerd. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging, en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van de herkomst van geldbedragen in witwaszaken en de vereisten voor een bewezenverklaring van witwassen.

Uitspraak

19 december 2014
Strafkamer
nr. 13/02803
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 21 december 2012, nummer 23/000397-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. W. de Vries, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het tweede middel

2.1.
Het middel klaagt onder meer over het oordeel van het Hof dat de verdachte de criminele herkomst van de geldbedragen heeft verborgen of verhuld.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1. hij in de periode van 1 januari 2001 tot en met 17 oktober 2006, te Amsterdam en Diemen, telkens tezamen en in vereniging met een ander telkens opzettelijk bedrijfsmatig telkens opzettelijk aanwezig heeft gehad hoeveelheden hennep en hashish
in elk geval op 17 oktober 2006 in perceel [a-straat 1] te Diemen 4,519 kilogram hennep en hashish en 350 voorgerolde joints en
in perceel [b-straat 1] te Amsterdam 6,123 kilogram hennep en hashish en
in perceel [c-straat 1] te Amsterdam 5,068 kilogram hennep en hashish en
in perceel [d-straat 1] te Amsterdam 16,244 kilogram hennep en hashish en 350 voorgerolde "joints" en 10 "space cakes" en
in perceel [e-straat 1] te Amsterdam 0,981 kilogram hennep en hashish en 94 voorgerolde joints en 2 "space cakes";
2 subsidiair:
hij in de periode van 1 januari 2001 tot en met 17 oktober 2006, te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, van voorwerpen, te weten geldbedragen (bankbiljetten en muntgeld, ongeveer 1,5 miljoen euro), de werkelijke aard en herkomst, heeft verborgen, terwijl hij en zijn mededader wisten dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf
en
voorwerpen, te weten bankbiljetten/geld voorhanden heeft gehad, en heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededader wisten dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf."
2.2.2.
De bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen:
"15. Een proces-verbaal met nummer 2006219410-48 van 18 oktober 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina's 60016 tot en met 60022).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [betrokkene 1]:
Ik woon samen met mijn kinderen in perceel [d-straat 1] te Amsterdam. Mijn ex-man, [verdachte], woont aan de [c-straat 1] te Amsterdam. Op dit moment wordt zijn huis gerenoveerd, waardoor hij momenteel vaak bij mij slaapt. Ik weet zeker dat het geld dat in mijn woning is aangetroffen allemaal zwart geld betreft uit coffeeshop [A] van mijn ex-man. Mijn ex-man wist niet wat hij allemaal met het geld moest en heeft het in mijn woning gelegd. Ik wist dat er overal in huis geld verstopt was. Ik wilde hem helpen en daarom liet ik het toe. De softdrugs bracht hij ook bij mij thuis.
(...)
16. Een proces-verbaal en kennisgeving van inbeslagneming met nummer 2006219410-99 van 24 oktober 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina's 44093 tot en met 44094).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op 17 oktober 2006 heb ik in perceel [d-straat 1] te Amsterdam onder de verdachte [betrokkene 1] de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1) Geld (2933705) - muntgeld € 2163,06.
17. Een proces-verbaal en kennisgeving van inbeslagneming met nummer 2006219410-79 van 23 oktober 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina's 44017 tot en met 44020).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op 17 oktober 2006 heb ik in perceel [d-straat 1] te Amsterdam onder de verdachte [betrokkene 1] de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1) Geld (2932613) - 11032 bankbiljetten van 50 euro;
2) Geld (2932615) - 1240 bankbiljetten van 100 euro;
3) Geld (2932626) - 370 bankbiljetten van 200 euro;
4) Geld (2932631) - 241 bankbiljetten van 500 euro;
5) Geld (2932635) - 305 bankbiljetten van 20 euro;
6) Geld (2932642) - 102 bankbiljetten van 10 euro;
7) Geld (2932644) - 392 bankbiljetten van 5 euro;
8) Geld (2932650) - 8093 bankbiljetten van 50 euro;
9) Geld (2932656) - 545 bankbiljetten van 100 euro;
10) Geld (2932679) - 26 bankbiljetten van 200 euro;
11) Geld (2932682) - 19 bankbiljetten van 500 euro;
12) Geld (2932685) - 2182 bankbiljetten van 20 euro;
13) Geld (2932686) - 296 bankbiljetten van 10 euro;
14) Geld (2932687) - 218 bankbiljetten van 5 euro.
De verdachte verklaarde: 'Al het aangetroffen geld is zwart geld van mijn ex-man [verdachte]'.
18. Een proces-verbaal met nummer 2006219410-1 van 19 oktober 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (doorgenummerde pagina's 44024 tot en met 44025).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op 17 oktober 2006 vond in perceel [d-straat 1] te Amsterdam een doorzoeking plaats, waarbij onder andere een groot geldbedrag werd aangetroffen en inbeslaggenomen. Vastgesteld is dat werd inbeslaggenomen aan euro-bankbiljetten een bedrag van in totaal € 1.400.720,-. Van het inbeslaggenomen geld bevond zich een bedrag van € 869.180,- in een afgesloten kluis, € 110.000,- in een blauwe schoenendoos en € 200.000,- in een witte schoenendoos. De overige bankbiljetten werden her en der in het huis aangetroffen.
19. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 11 december 2012.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Het geldbedrag van ruim 1,4 miljoen euro, dat contant bij mij in huis (het hof begrijpt: perceel [d-straat 1] te Amsterdam) is aangetroffen, is van mij.
20. Een proces-verbaal met nummer 2006219410-66 van 19 oktober 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina's 60023 tot en met 60026).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [betrokkene 1]:
Het geld (het hof begrijpt: het geld dat is aangetroffen bij de doorzoeking in perceel [d-straat 1] te Amsterdam) lag al vanaf het jaar 2000 in huis. Elk jaar werd het steeds meer. De kinderen wisten ook dat er geld in huis lag. Ik heb ook gebruik gemaakt van het geld.
21. Een verslag afkomstig van de Belastingdienst, opgemaakt door [verbalisant 5].
Dit verslag houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Naar aanleiding van de nadere beoordeling van de door de politie in beslag genomen administratie van coffeeshop [A] het volgende:
'Bij het doornemen van de administratie van het jaar 2006 is gebleken dat er nette dienstlijsten, opgeborgen in ordners, en kladdienstlijsten bestaan. Opvallend is dat de kladversie een veel hogere omzet weergeeft dan in de administratie van 2006 is aangegeven. Volgens de kladlijsten blijkt dat er een gemiddelde omzet van €4.245,09 per dag wordt behaald. Volgens de nette administratie wordt een gemiddelde dagomzet van € 877,44 behaald, een significante afwijking. Er zou dus een bedrag aan winst worden verzwegen'.
22. Een proces-verbaal met nummer 2006219410-1 van 27 oktober 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] (doorgenummerde pagina's 20018 tot en met 20021).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Navraag bij het BLOM wijst uit dat [betrokkene 2] op 10 januari 2002 een geldbedrag van 10.000 gulden heeft ingewisseld voor € 4.538,- in het Holland Casino Amsterdam.
[betrokkene 1] heeft op 10 januari 2002 in hetzelfde Casino als haar zoon een geldbedrag van 6.000 gulden ingewisseld voor euro's. [verdachte] was die dag rond genoemde tijdstippen in hetzelfde Casino aanwezig.
Tussen juni 2001 en oktober 2006 heeft [betrokkene 2] 45 maal een bezoek gebracht aan het casino, vader (het hof begrijpt: [verdachte]) 55 maal en moeder (het hof begrijpt: [betrokkene 1]) 54 maal.
23. Een geschrift, opgemaakt door het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties.
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Het Meldpunt heeft naar aanleiding van de informatie weergegeven in LOVJ-verzoek RS06.791, 7 transacties uit zijn database verdacht verklaard. Bij deze transacties zijn de volgende subjecten (in Nederland) betrokken:
- [betrokkene 1] ([geboortedatum]-1954);
- [verdachte] ([geboortedatum]-1953);
- [betrokkene 2] ([geboortedatum]-1979);
- [A] coffeeshop (KvK [001]).
24. Schriftelijke stukken, te weten rekeningafschriften op naam van [betrokkene 2] (doorgenummerde pagina's 80092 tot en met 80161).
Op grond van deze schriftelijke stukken blijkt dat [betrokkene 2], de zoon van de verdachte, in de periode van augustus 2002 tot en met september 2006 telkens studiefinanciering van de Informatie Beheer Groep heeft ontvangen op zijn girorekening en dat opnames voor dagelijkse uitgaven ontbreken."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde voorts het volgende overwogen ;
"Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman in verband met feit 2 het volgende naar voren gebracht:
1) De verdachte heeft de werkelijke aard en herkomst van de geldbedragen aangetoond door middel van de door hem overlegde stukken in eerste aanleg, zowel van Coffeeshop [A] als van Stichting [B]. Dit bewijs zou ondersteund worden door de ter terechtzitting in hoger beroep getoonde videobeelden uit Suriname;
2) Uit niets blijkt dat de handelingen van de verdachte gericht waren op het veiligstellen van de door hem gegenereerde opbrengsten via de coffeeshop en die van Stichting [B]. De handelingen kunnen zodoende niet gekwalificeerd worden als het verbergen en verhullen van het geld met de bedoeling om het geld veilig te stellen dan wel voor justitie te verbergen en op deze wijze de integriteit van het financiële en economische verkeer en openbare orde aan te tasten.
3) Uit niets blijkt dat het aangetroffen geld zwart geld betreft, gegenereerd met de handel in softdrugs buiten de coffeeshop om. Als er al geld voor de fiscus is verzwegen, maakt dit de herkomst van het geld nog niet illegaal. Derhalve kan niet aangetoond worden dat het geld van enig misdrijf afkomstig is.
Ten aanzien van deze stellingen wordt als volgt overwogen.
Naar aanleiding van een anonieme melding op 26 augustus 2006 dat in coffeeshop [A] aan de [e-straat 1] te Amsterdam, waarvan de verdachte eigenaar is, grote partijen drugs worden verkocht en harddrugs worden bewaard, is een onderzoek gestart. Vervolgens hebben huiszoekingen plaatsgevonden in de coffeeshop van de verdachte, op het adres van zijn medewerker in de coffeeshop en zwager [betrokkene 3], [a-straat 1] te Diemen, het officiële adres van de vrouw van [betrokkene 3], [b-straat 1] te Amsterdam, het woonadres van zijn dochter, zoon en voormalig echtgenote en tevens wegens werkzaamheden aan het huis van de verdachte het regelmatig feitelijk verblijfadres van de verdachte, [d-straat 1] te Amsterdam, en zijn eigen woonadres [c-straat 1] te Amsterdam.
Bij deze doorzoekingen is een grote hoeveelheid softdrugs en contant geld in beslag genomen. De totale waarde van het contante geld dat op diverse plaatsen in de woning aan de [d-straat 1] te Amsterdam werd aangetroffen bedroeg ruim 1,4 miljoen euro. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de verdovende middelen die zijn aangetroffen in de coffeeshop, in het perceel aan de [d-straat 1] en in het perceel aan de [c-straat 1] van hem zijn en dat het mogelijk is dat de verdovende middelen aangetroffen in het perceel aan [a-straat 1] en in het perceel aan de [b-straat 1] ook van hem zijn. Voorts heeft hij verklaard dat het enorme bedrag aan contant geld dat is aangetroffen in de [d-straat 1] van hem is.
Dit bedrag is niet verklaarbaar uit zijn legale inkomsten. In het dossier op pagina 80059 bevindt zich, afkomstig van de Belastingdienst, een verklaring van [verbalisant 5] die naar aanleiding van de nadere beoordeling van de door de politie in beslag genomen administratie van Coffeeshop [A] als volgt verklaart :
'Bij het doornemen van de administratie van het jaar 2006 is gebleken dat er nette dienstlijsten, opgeborgen in ordners, en kladdienstlijsten bestaan. Opvallend is dat de kladversie een veel hogere omzet weergeeft dan in de administratie van 2006 is aangegeven. Volgens de kladlijsten blijkt dat er een gemiddelde omzet van €4.245,09 per dag wordt behaald. Volgens de nette administratie wordt een gemiddelde dagomzet van € 877,44 behaald, een significante afwijking. Er zou dus een bedrag aan winst worden verzwegen'.
Hierdoor ontstaat het vermoeden dat de verdachte zeer veel extra inkomsten had die hij niet verantwoordde aan de Belastingdienst, maar die wel de herkomst van het aangetroffen geld onderbouwen. Gebleken is daarnaast dat een deel van het aangetroffen geld bestond uit biljetten van €500,00, terwijl bekend is dat deze biljetten doorgaans niet door consumenten in de coffeeshop als betaalmiddel worden aangeboden. Voorts is gebleken dat er zeven MOT-meldingen zijn, die aan de verdachte en/of zijn vrouw en zoon kunnen worden gerelateerd en dat de vrouw en zoon van de verdachte op één avond in het casino fl. 16.000,00 wisselden naar euro's. Verdachte en zijn gezin komen zeer regelmatig in het casino.
De verdachte heeft wisselend verklaard omtrent de herkomst van het aangetroffen geldbedrag. Bij zijn eerste verhoor op 18 oktober 2006 wanneer hij nog niet is geconfronteerd met het aangetroffen geldbedrag, verklaart hij dat hij eigenaar is van een coffeeshop en dat hij daarnaast geen andere werkzaamheden of inkomsten heeft. Als hij geconfronteerd wordt met het aangetroffen geldbedrag verklaart de verdachte dat het geld verdiend zou zijn met de coffeeshop en dat het geld afkomstig is van zijn familie uit Suriname. Zijn familie zou rijstvelden in Suriname bezitten (dossierpagina 60009). Voorts verklaart hij ter terechtzitting van 23 juni 2011 dat hij voorzitter is van Stichting [B] in Suriname. Deze stichting zou rijstvelden exploiteren en het geld zou aan de verdachte in bewaring zijn gegeven. De verdachte kan niet aangeven welk deel van het geld dat is aangetroffen van de coffeeshop afkomstig is, welk deel uit Suriname afkomstig is en of een deel van de kinderen is. Op geen enkele wijze heeft de verdachte inzichtelijk kunnen maken dat het geld op legale wijze is verkregen. De door de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg overgelegde stukken en de ter terechtzitting in hoger beroep getoonde, uit Suriname afkomstige videobeelden maken dit niet anders. Hiermee wordt immers slechts het bestaan van een eventuele bron van inkomsten aangegeven, doch worden geen geldstromen inzichtelijk gemaakt. Daarmee is de aanwezigheid van een contant geldbedrag van ruim 1,4 miljoen euro op diverse ongebruikelijke plaatsen in een woning in Amsterdam niet verklaard.
Daarbij verklaart de voormalige echtgenote van de verdachte, [betrokkene 1], dat zij zeker weet dat al het geld afkomstig is uit de coffeeshop en dat het allemaal zwart geld betreft (dossierpagina 60019). Later heeft zij verklaard dat het geld kwam uit de verkoop van een bedrijf in Suriname en vervolgens dat het geld is verdiend met de exploitatie van rijstvelden in Suriname (dossierpagina's 60024 en 60025). Weer later verklaart zij dat ze nooit rijstvelden gehad hebben en dat de Stichting [B] nooit echt van de grond is gekomen. Zij verklaart dan dat de verdachte haar heeft gezegd dat het geld de dagopbrengst van de coffeeshop was (dossierpagina 60060).
Gezien de grote hoeveelheid contant geld die onder de verdachte is aangetroffen en het gebrek aan onderbouwing van de door de verdachte voor die hoeveelheid gegeven verklaringen is het hof van oordeel dat het niet anders kan dan dat dit geld van misdrijf afkomstig is. Bij dit oordeel speelt een rol dat onder de verdachte tevens grote hoeveelheden softdrugs in beslag zijn genomen en een schaduwboekhouding is gevonden die op niet aan de belastingdienst verantwoorde inkomsten wijst. Voorts bevond het geld zich op ongebruikelijke plaatsen in een woning waarmee de verdachte de werkelijke aard en herkomst van het geld heeft verborgen. Het hof acht dus bewezen dat de verdachte het aangetroffen geldbedrag heeft witgewassen. De verweren worden verworpen."
2.3.
Art. 420bis, eerste lid, Sr luidt:
"Als schuldig aan witwassen wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie:
a. hij die van een voorwerp de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing verbergt of verhult, dan wel verbergt of verhult wie de rechthebbende op een voorwerp is of het voorhanden heeft, terwijl hij weet dat het voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf;
b. hij die een voorwerp verwerft, voorhanden heeft, overdraagt of omzet of van een voorwerp gebruik maakt, terwijl hij weet dat het voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf."
2.4.1.
Met betrekking tot het 'verbergen of verhullen' als bedoeld in art. 420bis, eerste lid onder a, Sr houdt de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 6 december 2001, Stb. 2001, 606, tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten in verband met de strafbaarstelling van het witwassen van opbrengsten van misdrijven, onder meer het volgende in:
"Verbergen of verhullen van de werkelijke aard, herkomst, vindplaats enz. (eerste lid, onderdeel a)
Bij de in het eerste lid, onderdeel a, strafbaar gestelde gedraging gaat het om al die handelingen die tot doel hebben èn geschikt zijn om de werkelijke aard, herkomst, vindplaats enzovoort van een voorwerp te verbergen of verhullen. De strafbaarstelling geeft niet nader aan om welke handelingen het allemaal kan gaan; bepalend voor de strafbaarheid is het effect van het handelen. De termen «verbergen» en «verhullen» impliceren dus een zekere doelgerichtheid: het handelen is erop gericht het zicht op de aard, herkomst, vindplaats enz. van voorwerpen te bemoeilijken en is ook geschikt om dat doel te bereiken. Veelal zal bij een enkele handeling ten aanzien van een voorwerp nog niet van een dergelijk doelgerichtheid kunnen worden gesproken. Vaak zal het gaan om een reeks van handelingen, die tezamen een geval van witwassen opleveren. Dit betekent dat voor het bewijs van het verbergen of verhullen vaak naar meer handelingen (transacties) in het witwastraject zal moeten worden gekeken. Uit alle stappen tezamen moet duidelijk worden dat er (zonder redelijke economische grond) met geld is geschoven op een manier die geschikt is het spoor aan de waarneming te onttrekken. Juist die ondoorzichtigheid van de opeenvolgende transacties brengt mee dat werkelijke aard, herkomst, vindplaats, rechten enzovoort buiten beeld blijven. Het voorgaande sluit niet uit dat onder omstandigheden ook een enkele handeling verbergen of verhullen zou kunnen opleveren, hoewel in zo'n geval waarschijnlijk eerder gesproken kan worden van een van de gedragingen genoemd in het eerste lid, onderdeel b, van de artikelen 420bis en 420quater (zie hierna).
Over de termen «verbergen of verhullen» kan nog het volgende worden opgemerkt. In plaats van de in richtlijn 91/308/EEG voorkomende, wat verouderde term «verhelen» is de term «verbergen» gekozen. «Verbergen» en «verhullen» zullen elkaar grotendeels overlappen. Van een volstrekt onzichtbaar maken van de werkelijke aard, herkomst, vindplaats enzovoort behoeft geen sprake te zijn. Als dat zo zou zijn, zou het zelden tot een strafvervolging kunnen komen. Van «verhullen» - volgens Van Dale synoniem voor «versluieren» - zal al sprake kunnen zijn als door bepaalde constructies een mistgordijn wordt opgeworpen dat weliswaar enig zicht op het voorwerp en de daarbij betrokken personen toelaat, maar het niet mogelijk maakt om met enige zekerheid de (legale) herkomst en de rechthebbende vast te stellen.
De trits feiten die volgens de richtlijn verhuld kunnen worden (werkelijke aard, oorsprong, vindplaats, vervreemding, verplaatsing, rechten op of eigendom van voorwerpen), is in zijn geheel in artikel 420bis, eerste lid, onder a, overgenomen. Veelal zullen feiten samenvallen, dat wil zeggen tezamen door een en dezelfde witwashandeling worden verhuld. Zo zal het verbergen of verhullen van de vervreemding of de verplaatsing vaak neerkomen op het verbergen van de vindplaats of de rechthebbende. Met het verbergen of verhullen van de «werkelijke aard» van het voorwerp wordt bedoeld het voorwenden van een andere aard dan de werkelijke (bijvoorbeeld gelden worden gepresenteerd als de winst uit een legaal bedrijf, terwijl ze in werkelijkheid uit drugshandel afkomstig zijn). Toegevoegd is het verbergen of verhullen van degene die het voorwerp voorhanden heeft. Hierbij gaat het om degene die het voorwerp feitelijk tot zijn beschikking heeft. Vaak laten witwasconstructies er namelijk geen twijfel over bestaan wie in juridische zin rechthebbende op het voorwerp is, maar zijn ze er juist op gericht te verhullen wie feitelijk de beschikkingsmacht over het voorwerp heeft." (Kamerstukken II, 1999-2000, 27 159, nr. 3, p, 14, 15)
2.4.2.
Nu uit de gebezigde bewijsvoering niet méér kan worden afgeleid dan dat op ongebruikelijke plaatsen in een bij de verdachte in gebruik zijnde woning een grote hoeveelheid geld is aangetroffen, is de bewezenverklaring wat betreft het "verbergen" van de herkomst van het geldbedrag, mede gelet op de hiervoor weergegeven wetgeschiedenis, niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.5.1.
Wat betreft het bewezenverklaarde "voorhanden heeft gehad" als bedoeld in art, 420bis, eerste lid onder b, Sr geldt blijkens recente rechtspraak van de Hoge Raad, kort gezegd, het volgende. Wanneer het gaat om het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, moet uit 's Hofs motivering kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts heeft verworven of voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp. Daarmee wordt mede beoogd te voorkomen dat een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of onder zich en dus voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig maakt aan het witwassen van die voorwerpen. Bovendien wordt aldus bevorderd dat in zo een geval het door de verdachte begane (grond)misdrijf, dat in de regel nader is omschreven in een van specifieke bestanddelen voorziene strafbepaling, in de vervolging centraal staat. (Vgl. HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR;2014:702, NJ 2014/302.)
2.5.2.
Het Hof heeft bij de kwalificatie van het bewezenverklaarde voorhanden hebben van geldbedragen als "witwassen" kennelijk geoordeeld dat zich hier niet een geval voordoet waarin sprake is van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf zoals hiervoor onder 2.5.1 bedoeld. Dat oordeel is niet zonder meer begrijpelijk, gelet op 's Hofs bewijsvoering en het onder 1 bewezenverklaarde (vgl. HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3618).
2.6.
De klacht is gegrond.

3.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 december 2014.