ECLI:NL:HR:2014:48

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 januari 2014
Publicatiedatum
9 januari 2014
Zaaknummer
13/03410
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 januari 2014 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van een belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2008, opgelegd aan de belanghebbende. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift in cassatie niet tijdig is ingediend. Volgens de aantekeningen van de griffier van het Hof is een afschrift van de uitspraak op 15 mei 2013 aan de partijen verzonden. Het beroepschrift is pas op 12 juli 2013 bij de Hoge Raad binnengekomen, wat buiten de wettelijke termijn van zes weken valt die eindigde op 26 juni 2013.

De griffier van de Hoge Raad heeft de belanghebbende op 16 juli 2013 de gelegenheid gegeven om binnen vier weken te verklaren waarom de beroepstermijn was overschreden. Deze brief werd echter teruggezonden wegens onbestelbaarheid, waarna adresverificatie plaatsvond en de brief opnieuw werd verzonden. De termijn voor het indienen van een verklaring eindigde op 13 augustus 2013, maar de belanghebbende heeft hier niet tijdig op gereageerd. Een later ingekomen brief op 4 oktober 2013 werd als te laat beschouwd en buiten beschouwing gelaten.

Gelet op deze feiten heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft verder geen termen gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en Th. Groeneveld, en is openbaar uitgesproken op 10 januari 2014.

Uitspraak

10 januari 2014
Nr. 13/03410
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 15 mei 2013, nr. BK-12/00205, betreffende een aan belanghebbende over het jaar 2008 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Blijkens een door de griffier van het Hof op de uitspraak van het Hof gestelde aantekening is een afschrift van die uitspraak aangetekend aan partijen verzonden op 15 mei 2013.
Blijkens een door de griffier van de Hoge Raad op het beroepschrift in cassatie gestelde aantekening is dit beroepschrift op 12 juli 2013 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen.
Het beroepschrift in cassatie is derhalve niet ontvangen binnen de in artikel 6:7 Awb gestelde termijn van zes weken, die in het onderhavige geval eindigde op 26 juni 2013. Het is evenmin tijdig ingediend in de zin van artikel 6:9, lid 2, Awb.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 16 juli 2013 in de gelegenheid gesteld binnen vier weken na de dagtekening van deze brief mee te delen waarom de beroepstermijn is overschreden. Deze brief is wegens onbestelbaarheid teruggezonden aan de Hoge Raad, waarna adresverificatie heeft plaatsgevonden en de brief per gewone post is verzonden naar het adres van belanghebbende. De in die brief gestelde termijn eindigde op 13 augustus 2013. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid niet tijdig gebruik gemaakt. De op 4 oktober 2013 bij de Hoge Raad ingekomen brief wordt als te laat ingekomen buiten beschouwing gelaten.
Gelet op het hiervoor overwogene moet het beroep in cassatie niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2014.