Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het tweede middel
3.Beoordeling van de middelen voor het overige
4.Slotsom
5.Beslissing
4 maart 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 maart 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte was beschuldigd van witwassen, specifiek van het voorhanden hebben van een gouden ketting die afkomstig zou zijn uit een door hem zelf gepleegd misdrijf. Het Hof had geoordeeld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het onder 1 tenlastegelegde witwassen, maar de Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof ontoereikend gemotiveerd was. De verdachte had verklaard dat hij de ketting van een nicht had gekregen, maar het Hof achtte deze verklaring ongeloofwaardig, vooral gezien de waarde van de ketting en het feit dat de verdachte geen nadere gegevens over de schenker had verstrekt. De Hoge Raad concludeerde dat uit de motivering van het Hof niet kon worden afgeleid dat de verdachte een gedraging had verricht die meer omvatte dan het enkele verwerven of voorhanden hebben van de ketting. Het argument dat de verdachte had willen verbergen dat de ketting uit een misdrijf afkomstig was, voldeed niet aan de eisen voor het bewijs van witwassen zoals bedoeld in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging, en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling.