ECLI:NL:HR:2014:480

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 maart 2014
Publicatiedatum
5 maart 2014
Zaaknummer
12/02491
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van een gouden ketting en de motivering van het Hof

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 maart 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte was beschuldigd van witwassen, specifiek van het voorhanden hebben van een gouden ketting die afkomstig zou zijn uit een door hem zelf gepleegd misdrijf. Het Hof had geoordeeld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het onder 1 tenlastegelegde witwassen, maar de Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof ontoereikend gemotiveerd was. De verdachte had verklaard dat hij de ketting van een nicht had gekregen, maar het Hof achtte deze verklaring ongeloofwaardig, vooral gezien de waarde van de ketting en het feit dat de verdachte geen nadere gegevens over de schenker had verstrekt. De Hoge Raad concludeerde dat uit de motivering van het Hof niet kon worden afgeleid dat de verdachte een gedraging had verricht die meer omvatte dan het enkele verwerven of voorhanden hebben van de ketting. Het argument dat de verdachte had willen verbergen dat de ketting uit een misdrijf afkomstig was, voldeed niet aan de eisen voor het bewijs van witwassen zoals bedoeld in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging, en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling.

Uitspraak

4 maart 2014
Strafkamer
nr. 12/02491
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 1 mei 2012, nummer 24/000370-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal N. Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde op het bestaande hoger beroep ten aanzien van feit 1 en de strafoplegging opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het tweede middel

2.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 1 tenlastegelegde witwassen.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1.
hij in de periode van 20 juli 2010 tot en met 20 augustus 2010, te Almere-Stad, in de gemeente Almere, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een (gouden) ketting voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp afkomstig was uit enig misdrijf;
2.
hij op 20 juli 2010 te Almere-Stad, in de gemeente Almere, tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een gouden (zogenaamde konings-) ketting en een (gouden) hanger in de vorm van een schorpioen en een geldbedrag van 10 euro, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene], welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [betrokkene], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en/of zijn mededaders [betrokkene] met kracht de ketting van de nek van [betrokkene] hebben afgetrokken en (vervolgens) hebben geprobeerd tegen het lichaam van [betrokkene] te stompen."
2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde feit voorts het volgende overwogen:
"De verdachte heeft bij zijn verhoor verklaard dat hij de ketting die bij zijn aanhouding is aangetroffen, en die aangever [betrokkene] heeft herkend als zijn ketting, van een nicht heeft gekregen. Nu de verdachte van deze persoon geen nadere gegevens heeft willen verstrekken acht het hof die verklaring niet geloofwaardig. Dit, zowel in het licht van de bewezenverklaring van feit 2 als in het licht van het gegeven dat de ketting blijkens een taxatierapport een waarde van 4.900 tot 6.000 euro vertegenwoordigt. Het komt het hof ongeloofwaardig voor dat de verdachte de schenker hiervan niet zou kennen. Het hof merkt die verklaring van de verdachte dan ook aan als een uitlating waarmee de verdachte heeft willen verbergen of verhullen dat de ketting uit een misdrijf afkomstig was, met als doel de ketting voor zichzelf te behouden.
Het hof is daarom van oordeel dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde witwassen zoals bedoeld in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht."
2.4.
Het gaat hier om het bewezenverklaarde voorhanden hebben van een (gouden) ketting die - naar in het oordeel van het Hof besloten ligt - afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf. Uit de motivering van dat oordeel kan echter niet worden afgeleid dat sprake is van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft (vgl. HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2001). Het argument dat de verdachte met zijn door het Hof als ongeloofwaardig aangemerkte verklaring "heeft willen verbergen of verhullen dat de ketting uit een misdrijf afkomstig was" zegt immers niets over het antwoord op de vraag of sprake is van een gedraging die gericht is op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de ketting als hiervoor bedoeld, maar vormt een omstandigheid waaruit het Hof niet meer heeft kunnen afleiden dan dàt de ketting een criminele herkomst heeft, te weten uit het door de verdachte begane, onder 2 bewezenverklaarde, misdrijf. Het oordeel van het Hof is dan ook ontoereikend gemotiveerd.
2.5.
Het middel slaagt.

3.Beoordeling van de middelen voor het overige

De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 maart 2014.