Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Slotsom
4.Beslissing
4 maart 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 maart 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was eerder veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen en andere diefstallen, gepleegd op 13 juli 2010 en 1 juli 2011. Het Gerechtshof had de verdachte een werkstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken opgelegd, met een proeftijd van 2 jaren. De strafoplegging was gemotiveerd op basis van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Echter, de Hoge Raad oordeelde dat de motivering van de strafoplegging ontoereikend was. De Hoge Raad stelde vast dat de verwijzing naar een uittreksel Justitiële Documentatie, waaruit bleek dat de verdachte eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten, niet voldoende was onderbouwd. Dit leidde tot de conclusie dat de straf niet op een begrijpelijke wijze was gemotiveerd. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling van de straf.