In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 maart 2014 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De zaak betreft een besluit van het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Veluwerand, dat betrekking heeft op de Wet werk en bijstand. De Centrale Raad van Beroep had op 9 juli 2013 uitspraak gedaan in de zaak met nummer 11/6934 WWB.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de ontvankelijkheid van het cassatieberoep onderzocht. De Hoge Raad oordeelde dat het aangevoerde middel geen behandeling in cassatie rechtvaardigt. Dit oordeel is gebaseerd op de constatering dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Daarnaast werd vastgesteld dat het middel klaarblijkelijk niet tot cassatie kan leiden.
Gelet op artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te hebben de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. Dit arrest is openbaar uitgesproken en ondertekend door de raadsheren, met C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en Th. Groeneveld. De waarnemend griffier F. Treuren was ook aanwezig bij de uitspraak.