Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
11 maart 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 maart 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een verstekarrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1981, had niet op de zitting in hoger beroep van 20 januari 2010 verschenen, waarna het Hof verstek verleende. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere uitspraken en constateert dat na de betekening van de appeldagvaarding, maar vóór de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting, alsnog een adres van de verdachte bekend is geworden. Dit leidde tot de vraag of de dagvaarding op het nieuwe adres was toegezonden, wat niet het geval bleek te zijn. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen reden was om het onderzoek te schorsen, zodat de verdachte in zijn tegenwoordigheid kon worden berecht. Dit oordeel is niet zonder meer begrijpelijk, wat leidt tot de nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en het arrest dat daarop is gewezen. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling.