ECLI:NL:HR:2014:530

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 maart 2014
Publicatiedatum
11 maart 2014
Zaaknummer
13/01255
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekverlening en aanwezigheid van de verdachte in hoger beroep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 maart 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een verstekarrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1981, had niet op de zitting in hoger beroep van 20 januari 2010 verschenen, waarna het Hof verstek verleende. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere uitspraken en constateert dat na de betekening van de appeldagvaarding, maar vóór de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting, alsnog een adres van de verdachte bekend is geworden. Dit leidde tot de vraag of de dagvaarding op het nieuwe adres was toegezonden, wat niet het geval bleek te zijn. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen reden was om het onderzoek te schorsen, zodat de verdachte in zijn tegenwoordigheid kon worden berecht. Dit oordeel is niet zonder meer begrijpelijk, wat leidt tot de nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en het arrest dat daarop is gewezen. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

11 maart 2014
Strafkamer
nr. 13/01255
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 20 januari 2010, nummer 23/001749-09, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gegronde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt over de beslissing van het Hof tot het verlenen van verstek tegen de niet-verschenen verdachte.
2.2.
Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich:
- een aan het dubbel van de dagvaarding voor de terechtzitting in hoger beroep van 20 januari 2010 gehechte akte van uitreiking, onder meer inhoudende dat de dagvaarding op 27 november 2009 is uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank Amsterdam, omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is;
- het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, inhoudende als adres van de verdachte [a-straat 1] te Amsterdam en voorts inhoudende dat tegen de aldaar niet-verschenen verdachte verstek is verleend.
2.3.
Indien de dagvaarding van een verdachte die geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, overeenkomstig de wettelijke regels is betekend, mag de rechter overgaan tot berechting van de zaak. Het recht van de verdachte op berechting in zijn tegenwoordigheid moet dan worden afgewogen tegen het algemeen belang, in het bijzonder het belang van een behoorlijke rechtspleging, waaronder de afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn. Dat belang zou in het gedrang kunnen komen in gevallen waarin de woon- of verblijfplaats van de verdachte die verstek heeft laten gaan, onbekend is (vgl. HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, NJ 2002/317, rov. 3.33). Die situatie doet zich hier echter niet voor. Het onderhavige geval wordt immers daardoor gekenmerkt dat - kennelijk na de betekening van de appeldagvaarding doch voor de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting - naar het Hof blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft vastgesteld, alsnog een adres van de verdachte bekend is geworden (vgl. HR 22 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9097, NJ 2004/607, rov. 3.5). Uit de stukken van het geding kan niet blijken dat een afschrift van de appeldagvaarding aan dit adres is toegezonden, zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit niet is geschied.
2.4.
Gelet hierop is het kennelijke oordeel van het Hof dat er geen reden bestond om het onderzoek ter terechtzitting te schorsen teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen om alsnog in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, niet zonder meer begrijpelijk. Dat leidt tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en het naar aanleiding daarvan gewezen arrest.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 maart 2014.