Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Slotsom
4.Beslissing
18 maart 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 27 augustus 2012. De verdachte, geboren in 1971, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat mr. O.J. Much. De waarnemend Advocaat-Generaal N. Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling van de zaak. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de relevante overwegingen uit eerdere uitspraken herhaald, waaronder ECLI:NL:HR:1998:ZD1192 en ECLI:NL:HR:2000:ZD2182.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat beide middelen van de verdachte betrekking hebben op de klacht dat in hoger beroep het voorschrift van artikel 51 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet is nageleefd. De stukken van het geding tonen aan dat de verdachte niet op de hoogte was van de zittingen in hoger beroep, omdat er geen bewijs is dat de dagvaarding en oproeping aan zijn raadsman zijn verzonden. Dit leidt tot de conclusie dat de verdachte zich niet van rechtsbijstand had voorzien, wat in strijd is met de wet.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof een onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd door te stellen dat het voorschrift van artikel 51 Sv niet van toepassing was. De middelen zijn terecht voorgesteld, en de Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak. De zaak wordt terugverwezen naar het Gerechtshof Den Haag, zodat deze opnieuw kan worden berecht en afgedaan.