Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Bewezenverklaring en bewijsvoering
3.Beoordeling van het derde middel
4.Beoordeling van het tweede middel
5.Slotsom
6.Beslissing
25 maart 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 maart 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De verdachte, geboren in 1961, was beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie en het witwassen van geldbedragen die afkomstig waren uit de handel in verdovende middelen, specifiek cocaïne. De tenlastelegging omvatte onder andere het voorhanden hebben van aanzienlijke geldbedragen, te weten €20.000 en €7.000, die bij de verdachte en in zijn woning waren aangetroffen. De Hoge Raad oordeelde dat de motivering van het Hof onvoldoende was om te concluderen dat de verdachte meer had gedaan dan het enkel voorhanden hebben van deze geldbedragen. De Hoge Raad merkte op dat de gedragingen van de verdachte niet voldoende waren om aan te tonen dat hij gericht was op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het geld. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak ten aanzien van het witwassen en de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof voor herbehandeling. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar alleen wat betreft het onder 3 tenlastegelegde en de strafoplegging, en de zaak terugverwezen naar het Hof voor verdere behandeling.