Uitspraak
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 11 juni 2013, nr. 12/00540, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 april 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd aan een AWBZ-thuiszorginstelling, hierna aangeduid als belanghebbende. De zaak is ontstaan na een aanslag voor het jaar 2006, die na bezwaar door de Inspecteur is verminderd. De Rechtbank te Arnhem verklaarde het beroep ongegrond, waarna het Hof de uitspraak van de Rechtbank bevestigde. Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de vrijstelling van vennootschapsbelasting, zoals neergelegd in artikel 5, lid 1, aanhef en letter c, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, niet van toepassing is op belanghebbende. De Hoge Raad oordeelde dat de werkzaamheden van belanghebbende niet uitsluitend of nagenoeg uitsluitend bestaan uit het genezen, verplegen of verzorgen van zieken, kraamvrouwen of gebrekkigen. Dit is een vereiste voor de toepassing van de vrijstelling. De zorgverlening geschiedt via onafhankelijke steunpunten, en de zorgvragers richten zich tot deze steunpunten in plaats van direct tot belanghebbende.
De Hoge Raad concludeert dat belanghebbende niet voldoet aan de voorwaarden voor de vrijstelling, omdat de zorg niet rechtstreeks door haar wordt verleend. De omstandigheid dat belanghebbende een toegelaten AWBZ-thuiszorginstelling is, doet hieraan niet af. De middelen van belanghebbende falen, en de Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond. Er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.