ECLI:NL:HR:2014:957

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 april 2014
Publicatiedatum
22 april 2014
Zaaknummer
12/04225
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsminimum in strafzaken en de rol van getuigenverklaringen

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waarbij de verdachte is veroordeeld voor mishandeling van zijn ex-echtgenote, die zwanger was. De Hoge Raad behandelt de vraag of de bewezenverklaring van de mishandeling voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal, zoals getuigenverklaringen. De verdachte heeft ontkend de feiten te hebben gepleegd en heeft aangevoerd dat de verklaringen van de aangeefster onvoldoende betrouwbaar zijn. De Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen voor wat betreft de beslissingen over het tweede tenlastegelegde feit en de strafoplegging. De Hoge Raad herhaalt dat volgens artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering het bewijs niet uitsluitend mag steunen op de verklaring van één getuige. Dit waarborgt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing. De Hoge Raad oordeelt dat de verklaring van de aangeefster voldoende steun vindt in de verklaring van een getuige, die heeft verklaard dat de aangeefster huilend en verkrampt aan de voordeur stond. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, omdat de aangevoerde gronden niet tot cassatie kunnen leiden. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de rol van getuigenverklaringen in de bewijsvoering.

Uitspraak

22 april 2014
strafkamer
nr. 12/04225
hoge raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 16 juli 2012, nummer 20/002476-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.S. Nan, advocaat te Dordrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit - voor zover inhoudende dat de verdachte in de maand januari 2009 te Oosterhout of te Weert [slachtoffer] tegen haar buik heeft gestompt, terwijl zij zwanger was, waardoor zij pijn heeft ondervonden - en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt over de motivering van het onder 2 bewezenverklaarde, voor zover inhoudende dat de verdachte in de maand januari 2009 te Oosterhout of te Weert [slachtoffer] tegen haar buik heeft gestompt, terwijl zij zwanger was, waardoor zij pijn heeft ondervonden.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 augustus 2009 te Oosterhout of te Weert, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), - in de maand januari 2009 - tegen haar buik heeft gestompt (dit terwijl zij zwanger was) en - in de maand augustus 2009 - (met kracht) aan haar arm(en) en pols(en) heeft vastgepakt en (vervolgens) naar buiten heeft gesleurd en vervolgens (met kracht) op een stoel heeft gezet, waardoor [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een, van het dossier van de regiopolitie Midden en West Brabant, district Oosterhout, met registratienummer PL203D 2010055504, afgesloten d.d. 21 mei 2010, deel uitmakend proces-verbaal van verhoor aangeefster, op 24 maart 2010 op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1], buitengewoon opsporingsambtenaar, voor zover dit inhoudt als verklaring van aangeefster [slachtoffer] (blz. 30-41):
[blz. 31] In januari 2009 toen ik zwanger was van ons tweede kind heeft [verdachte] mij een keer hard in mijn buik gestompt. (...) Ik heb toen wel pijn gevoeld.
(...)
2. Een, van het dossier van de regiopolitie Midden en West Brabant, district Oosterhout, met registratienummer PL203D 2010055504, afgesloten d.d. 21 mei 2010, deel uitmakend proces-verbaal van verhoor getuige, op 9 april 2010 op ambtsbelofte respectievelijk op ambtseed opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3], beiden aspirant, voor zover dit inhoudt als verklaring van [betrokkene 1] (blz. 55-58):
[blz. 56] Een keer kwam [slachtoffer] [aangeefster [slachtoffer]; hof] huilend aan de voordeur: "Hij gaat weer door het lint, hij heeft mij in mijn buik geschopt!" Dit was toen zij zwanger was van [betrokkene 2]. Ik deed de deur open en zag dat [slachtoffer] verkrampt aan de voordeur stond met haar handen op haar buik."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van deze bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"De verdediging heeft ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde eveneens vrijspraak bepleit. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte van meet af aan heeft ontkend dat hij zijn ex-echtgenote in januari 2009 heeft gestompt. De verdachte heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de verklaringen van aangeefster onvoldoende betrouwbaar zijn om tot het bewijs te kunnen worden gebezigd, nu de aangeefster heeft verklaard dat zij ten tijde van de beweerdelijke stomp pas een paar weken in verwachting was, terwijl [betrokkene 1], die als getuige heeft verklaard aangeefster te hebben opgevangen nadat zij hem had verteld in haar buik te zijn geschopt, heeft verklaard dat [slachtoffer] op dat moment vier tot vijf maanden zwanger was, zodat dit incident niet in januari 2009 kan hebben plaatsgevonden. Immers, hun tweede kind, dochter [betrokkene 2], is op [geboortedatum] 2009 geboren.
(...)
Het hof overweegt het navolgende.
In de aangifte van 24 maart 2010 heeft [slachtoffer] het navolgende verklaard (blz. 31 van het procesdossier):
In januari 2009 toen ik zwanger was van ons tweede kind heeft [verdachte] mij een keer hard in mijn buik gestompt. (...) Ik heb toen wel pijn gevoeld.
De getuige [betrokkene 1], een buurman van aangeefster, heeft op 9 april 2010 bij de politie het navolgende verklaard (blz. 56 van het procesdossier):
Een keer kwam [slachtoffer] [aangeefster [slachtoffer]; hof] huilend aan de voordeur: "Hij gaat weer door het lint, hij heeft mij in mijn buik geschopt!" Dit was toen zij zwanger was van [betrokkene 2]. Ik deed de deur open en zag dat [slachtoffer] verkrampt aan de voordeur stond met haar handen op haar buik.
Het hof is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat de getuige [betrokkene 1] zich kennelijk vergist omtrent het tijdstip waarop de mishandeling door verdachte zou hebben plaatsgevonden nog niet met zich meebrengt dat zijn verklaring ook op overige punten onjuist is.
Op grond van het vorenstaande acht het hof de verklaring van [slachtoffer], voor zover tot bewijs gebezigd, geloofwaardig en overtuigend. Om die reden heeft het hof dan ook, anders dan de verdediging, geen twijfel bij het deel van de tenlastelegging, waarin aan verdachte wordt verweten dat hij [slachtoffer] in de maand januari 2009 tegen haar buik heeft gestompt, terwijl zij zwanger was.
(...)
Het hof verwerpt het verweer."
2.3.
Volgens het tweede lid van art. 342 Sv - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van art. 342, tweede lid, Sv, maar daaromtrent slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het beslissen van concrete gevallen. Opmerking verdient nog dat het bij de in cassatie aan te leggen toets of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd (vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, NJ 2010/515).
2.4.
In het onderhavige geval kan niet worden gezegd dat de tot het bewijs gebezigde verklaring van de aangeefster [slachtoffer] onvoldoende steun vindt in het overige bewijsmateriaal, in aanmerking genomen dat de eveneens tot het bewijs gebezigde verklaring van [betrokkene 1] onder meer inhoudt dat de aangeefster tijdens haar zwangerschap niet alleen huilend, maar ook verkrampt en met haar handen op haar buik aan de voordeur stond. Voor zover het middel klaagt dat sprake is van schending van art. 342, tweede lid, Sv kan het dan ook niet tot cassatie leiden.
2.5.
Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van Kan en V. van den Brink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
22 april 2014.