Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
3.Beoordeling van de aanvraag
4.Beslissing
22 april 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 april 2014 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De aanvrager, geboren in 1960, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren voor het medeplegen van gijzeling. Deze veroordeling was het resultaat van een hoger beroep dat het Hof had ingesteld, waarbij een eerdere uitspraak van de Rechtbank 's-Hertogenbosch werd vernietigd. De aanvrager heeft een aanvraag tot herziening ingediend, gesteund door een verklaring van zijn broer, waarin werd betoogd dat de aanvrager niet betrokken was bij de gijzeling waarvoor hij was veroordeeld.
De Hoge Raad heeft de aanvraag tot herziening beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet-ontvankelijk is. De argumenten die in de aanvraag naar voren zijn gebracht, zijn in wezen gelijk aan die van een eerdere aanvraag tot herziening die door de Hoge Raad op 11 december 2012 was afgewezen. De verklaringen van de broer van de aanvrager, hoewel ze meer details bevatten dan de eerdere verklaring, bieden onvoldoende steun in de vorm van betrouwbare feiten en omstandigheden. De Hoge Raad oordeelt dat de aanvraag op dezelfde gronden als de eerdere aanvraag niet kan worden ontvangen.
De beslissing van de Hoge Raad is genomen door vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. Mr. Balkema was niet in staat om het arrest te ondertekenen.