In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bloemendaal (hierna: het College) beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 1 mei 2014, nr. 12/00622. Dit hoger beroep was ingesteld door belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 12/668) die betrekking had op de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken voor het jaar 2011 en de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Bloemendaal voor het jaar 2011, specifiek voor de onroerende zaak gelegen aan [a-straat 1] te [Q].
Het College heeft in cassatie een aantal klachten ingediend tegen de uitspraak van het Hof. Belanghebbende heeft hierop een verweerschrift ingediend, waarna het College een conclusie van repliek heeft ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Volgens artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie is nadere motivering niet nodig, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft ook de proceskosten beoordeeld en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en is openbaar uitgesproken op 23 januari 2015. Van het College wordt een griffierecht geheven van € 493.