Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
23 januari 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 januari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een eerder arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een verzoeker die in cassatie ging tegen een arrest van het hof, waarin het hof op 9 oktober 2014 had geoordeeld. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere vonnissen van de rechtbank Zwolle-Lelystad en het arrest van het hof, die relevant zijn voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard dient te worden op basis van artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De Hoge Raad heeft de klachten van de verzoeker beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit is gebaseerd op het feit dat de verzoeker klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad besloten om het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren, waarmee de eerdere uitspraak van het hof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.A. Streefkerk, C.E. Drion, T.H. Tanja-van den Broek en is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.