In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 februari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende dividendbelasting. De zaak betreft TBG Limited, die in beroep ging tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 16 december 2010. De Hoge Raad heeft eerder prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de toepassing van Europese regelgeving op belastingmaatregelen die de belastingdruk op dividenden beïnvloeden. Het Hof van Justitie heeft in zijn arrest van 5 juni 2014 geoordeeld dat een belastingmaatregel van een lidstaat die het kapitaalverkeer tussen deze lidstaat en zijn eigen overzeese gebiedsdelen beperkt, niet in strijd is met het recht van de Unie, mits deze maatregel daadwerkelijk en evenredig de doelstelling van belastingontduiking bestrijdt.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de belastingmaatregel zoals opgenomen in de BRK (Belastingregeling voor het Koninkrijk) voldoet aan de voorwaarden van de fiscale uitzonderingsclausule in het LGO-besluit. De doelstelling van de regeling, namelijk het ontdoen van de Nederlandse Antillen van het imago van belastingparadijs en het handhaven van de bestaande effectieve belastingdruk op dividenden, wordt daadwerkelijk en evenredig nagestreefd. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er geen ruimte is voor de conclusie dat de heffing in strijd zou zijn met het recht van de Unie.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president en vier raadsheren, en is openbaar uitgesproken op 6 februari 2015.