ECLI:NL:HR:2015:121

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 februari 2015
Publicatiedatum
27 januari 2015
Zaaknummer
11/00453
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Uitspraak na prejudiciële beslissing
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over dividendbelasting en prejudiciële vragen inzake belastingmaatregelen en Europese regelgeving

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 februari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende dividendbelasting. De zaak betreft TBG Limited, die in beroep ging tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 16 december 2010. De Hoge Raad heeft eerder prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de toepassing van Europese regelgeving op belastingmaatregelen die de belastingdruk op dividenden beïnvloeden. Het Hof van Justitie heeft in zijn arrest van 5 juni 2014 geoordeeld dat een belastingmaatregel van een lidstaat die het kapitaalverkeer tussen deze lidstaat en zijn eigen overzeese gebiedsdelen beperkt, niet in strijd is met het recht van de Unie, mits deze maatregel daadwerkelijk en evenredig de doelstelling van belastingontduiking bestrijdt.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de belastingmaatregel zoals opgenomen in de BRK (Belastingregeling voor het Koninkrijk) voldoet aan de voorwaarden van de fiscale uitzonderingsclausule in het LGO-besluit. De doelstelling van de regeling, namelijk het ontdoen van de Nederlandse Antillen van het imago van belastingparadijs en het handhaven van de bestaande effectieve belastingdruk op dividenden, wordt daadwerkelijk en evenredig nagestreefd. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er geen ruimte is voor de conclusie dat de heffing in strijd zou zijn met het recht van de Unie.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president en vier raadsheren, en is openbaar uitgesproken op 6 februari 2015.

Uitspraak

6 februari 2015
nr. 11/00453bis
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
TBG Limitedte
[Z], Malta (als rechtsopvolger van N.V. [X1]; hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Amsterdamvan 16 december 2010, nr. 09/00147, na beantwoording van de door de Hoge Raad bij een arrest aan het Hof van Justitie van de Europese Unie gestelde vragen.

1.Geding in cassatie

Voor een overzicht van het geding in cassatie tot aan het door de Hoge Raad in dit geding gewezen arrest van 23 december 2011, nr. 11/00453, ECLI:NL:PHR:2011:BT1530, BNB 2012/198, wordt verwezen naar dat arrest, waarbij de Hoge Raad aan het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft verzocht een prejudiciële beslissing te geven over de in dat arrest geformuleerde vragen.
Bij arrest van 5 juni 2014, X B.V. en TBG Limited, gevoegde zaken C-24/12 en C-27/12, BNB 2014/187, heeft het Hof van Justitie, uitspraak doende op die vragen, voor recht verklaard:
“Het recht van de Unie moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een belastingmaatregel van een lidstaat waardoor het kapitaalverkeer tussen deze lidstaat en zijn eigen land en gebied overzee wordt beperkt, in zoverre daarmee de doelstelling van bestrijding van belastingontduiking daadwerkelijk en evenredig wordt nagestreefd.”
Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, schriftelijk gereageerd op dit arrest.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 2 oktober 2014 nader geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
Belanghebbende heeft schriftelijk gereageerd op de nadere conclusie van de Advocaat-Generaal.

2.Nadere beoordeling van het middel

2.1.
In zijn hiervoor in onderdeel 1 vermelde arrest heeft het Hof van Justitie overwogen dat een belastingmaatregel als de onderhavige valt onder de fiscale uitzonderingsclausule zoals opgenomen in artikel 55, lid 2, van het besluit 2001/822/EG van de Raad van 27 november 2001 betreffende de associatie van de LGO met de Europese Economische Gemeenschap (hierna: het LGO besluit) en mitsdien blijft buiten de werkingssfeer van artikel 47, lid 1, van het LGO-besluit, op voorwaarde dat daarmee de doelstelling van bestrijding van belastingontduiking daadwerkelijk en evenredig wordt nagestreefd.
2.2.
De doelstelling van de onderhavige regeling zoals deze blijkt uit de totstandkomingsgeschiedenis van de wet waarbij de BRK werd gewijzigd, te weten het ontdoen van de Nederlandse Antillen van het imago van belastingparadijs en het handhaven van de bestaande effectieve belastingdruk op deelnemingsdividenden op dividenden die vanuit Nederland naar de Nederlandse Antillen worden uitgekeerd (vgl. Kamerstukken II 2000/01, 27 910 (R 1695), nr. 3, blz. 1 e.v.), wordt daadwerkelijk en evenredig nagestreefd met het sinds 2002 volgens artikel 11, lid 3, derde volzin, letter a, van de BRK ingevoerde bronbelastingtarief van 8,3 percent (zie de onderdelen 3.5.4 tot en met 3.5.7 van het hiervoor in onderdeel 1 vermelde arrest van de Hoge Raad).
Hetgeen is overwogen in meergenoemd arrest van het Hof van Justitie laat voorts geen ruimte voor de gevolgtrekking dat de bestreden heffing anderszins in strijd zou zijn met het recht van de Unie.
Het middel faalt.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck, P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2015.