ECLI:NL:HR:2015:1232

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 mei 2015
Publicatiedatum
11 mei 2015
Zaaknummer
14/00311
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-naleving van beraadslaging in hoger beroep en belang bij heropening van het onderzoek

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 mei 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was in hoger beroep veroordeeld voor een poging tot zware mishandeling. De kern van de zaak betrof de vraag of het Hof in hoger beroep de beraadslaging had mogen baseren op een onderzoek dat na de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting was uitgevoerd, zonder dat het Hof het onderzoek had heropend. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie, waarin werd vastgesteld dat niet-naleving van het voorschrift dat de rechter beraadslaagt naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting niet automatisch leidt tot nietigheid, tenzij de verdachte door het verzuim in enig belang is geschaad.

In deze zaak heeft het Hof vastgesteld dat de verdediging een getuige wilde horen die inmiddels was overleden. Het Hof oordeelde dat de verdachte geen belang had bij heropening van het onderzoek, omdat het horen van de getuige niet meer mogelijk was. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet onjuist had geoordeeld en dat de verdachte niet in zijn belangen was geschaad. De conclusie van de Advocaat-Generaal was anders, maar de Hoge Raad volgde het oordeel van het Hof. Het beroep in cassatie werd verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand bleef.

Uitspraak

12 mei 2015
Strafkamer
nr. 14/00311
Hoge Raad der Nederlandne
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 20 december 2013, nummer 21/005145-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.I. Takens, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel bevat de klacht dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep aan nietigheid lijdt nu het Hof de beraadslaging mede heeft gebaseerd op de uitkomst van een door het Hof na de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting gelast onderzoek, zonder dat het Hof het onderzoek ter terechtzitting heeft heropend en op een nader te bepalen terechtzitting de bevindingen van het onderzoek heeft voorgelezen of de korte inhoud daarvan heeft medegedeeld.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
"op 24 november 2010 te Nieuwegein, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan personen genaamd [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en personen die wegwerkwerkzaamheden verrichtten, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met hoge/verhoogde snelheid met een voertuig, BMW, is ingereden op die personen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.3.
Het bestreden arrest houdt het volgende in:
"Verdachte is op 30 januari 2012 door de politie gehoord. Tijdens dat verhoor heeft verdachte bekend de bestuurder van de auto geweest te zijn ten tijde van het tenlastegelegde. Eerst ter terechtzitting bij de politierechter heeft verdachte verklaard dat niet hij maar een andere persoon - van wie hij de naam niet wilde noemen - heeft gereden.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 8 november 2013 heeft verdachte verklaard dat de naam van de bestuurder [betrokkene 3] was. Verdachte heeft [betrokkene 4] en [betrokkene 3] opgehaald. Ze zaten met zijn drieën in de auto, aldus verdachte.
De raadsman heeft bij appelschriftuur, ingekomen op 23 mei 2013, onder meer verzocht om als getuigen te horen de bestuurder van de auto alsmede [betrokkene 4], omdat deze getuige kan verklaren wie de bestuurder van de auto tijdens het tenlastegelegde is geweest. Ter terechtzitting van het hof op 8 november 2013 heeft de raadsman het verzoek tot het horen van [betrokkene 4] gehandhaafd. De overige in het appelschriftuur genoemde verzoeken heeft de raadsman ingetrokken. Het hof heeft het verzoek van de raadsman toegewezen en op 13 november 2013 is getuige [betrokkene 4] door de raadsheer-commissaris gehoord. Uit de verklaring van deze getuige valt af te leiden dat [betrokkene 3], wonende in [A], de bestuurder van de auto ten tijde van het tenlastegelegde zou zijn geweest.
Het verzoek tot het horen van getuigen
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof op 6 december 2013 voorwaardelijk verzocht getuige [betrokkene 3] als getuige te doen horen gelet op de door de getuige [betrokkene 4] afgelegde verklaring bij de raadsheer-commissaris. Nadere adresgegevens c.q. personalia van de getuige heeft verdachte noch diens raadsman aan het hof verstrekt. De advocaat-generaal heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof waarbij de advocaat-generaal heeft verzocht om - indien het door de verdediging gedane voorwaardelijke verzoek wordt toegewezen - de wegwerkers, [betrokkene 1], [betrokkene 5] en [betrokkene 2] eveneens als getuigen te doen horen. De raadsman heeft zich bij het voorstel van de advocaat-generaal aangesloten.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting van 6 december 2013 heeft de griffie in opdracht van het hof onderzoek gedaan naar de personalia van de door de getuige [betrokkene 4] genoemde persoon, [betrokkene 3], van wie de verdediging ter terechtzitting van 6 december 2013 heeft verzocht hem alsnog ook als getuige te (doen) horen. Uit het GBA-uittreksel van 10 december 2013 is gebleken dat een persoon bekend onder de naam [betrokkene 3], geboren op [geboortedatum] 1991, sinds 23 februari 2010 woonachtig is in Utrecht, [a-straat 1]. Uit openbare bron (Google maps) is gebleken dat voornoemde straat in [A], te Utrecht ligt, zijnde ook de wijk waarin de genoemde [betrokkene 3] zou wonen. Uit het voormelde GBA-uittreksel blijkt echter ook dat [betrokkene 3] op 10 november 2010 is overleden.
Gelet op het vorenstaande is het horen van [betrokkene 3] als getuige niet meer mogelijk. Verdachte heeft om die reden ook geen belang meer bij heropening van het onderzoek, zodat het hof het verzoek om deze getuige te horen reeds aanstonds zal afwijzen.
Het verzoek van de advocaat-generaal om de wegwerkers als getuigen te horen behoeft geen verdere bespreking meer nu dat verzoek, waarbij de raadsman zich heeft aangesloten, afhankelijk is gesteld van toewijzing van het verzoek van de raadsman om de getuige [betrokkene 3] te horen, welk verzoek het hof zal afwijzen.
Verweer
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde, gelet op zijn verklaring dat hij niet de bestuurder van de auto is geweest hetgeen wordt bevestigd door de verklaring van getuige [betrokkene 4]. Daarbij heeft de raadsman ook aangevoerd dat de wegwerkers weliswaar hebben verklaard twee mannen in de auto te hebben gezien, maar dat die waarneming, mede gegeven het feit dat de zijruiten van de BMW donker waren gekleurd, het donker was en in de auto geen binnenverlichting brandde, nog niet betekent dat er niet ook een derde persoon in de auto heeft gezeten. De politie had de getuigen over hun waarneming nader dienen te bevragen.
Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de door de politierechter gebezigde bewijsmiddelen alsmede de aanvulling daarop, zoals hieronder is opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Het hof houdt verdachte aan zijn verklaring zoals door hem bij de politie is afgelegd en door de politierechter in het vonnis waarvan beroep als bewijsmiddel is opgenomen onder 4 en hierna door het hof is aangevuld.
Weliswaar lijkt de verklaring van [betrokkene 4], afgelegd bij de raadsheer-commissaris, de verklaring van verdachte dat niet hij maar [betrokkene 3] de bestuurder van de auto is geweest te bevestigen maar uit onderzoek van het hof volgt dat deze door getuige [betrokkene 4] nader aangeduide en bedoelde persoon, [betrokkene 3], reeds vóór het tenlastegelegde is overleden. Gelet hierop en het gegeven dat de wegwerkers afzonderlijk van elkaar hebben verklaard dat zij twee personen in de auto hebben gezien en verdachte kort voor het tenlastegelegde is staande gehouden als bestuurder van de auto houdt het hof de verklaring van verdachte, zoals afgelegd bij de politie voor de waarheid.
Daarbij merkt het hof op dat er, gelet op de verklaring van verdachte bij de politie dat hij de bestuurder is geweest, voor de politie geen reden was de wegwerkers nader te horen over de vraag of er toch niet ook een derde persoon in de auto had gezeten."
2.4.
Het Hof heeft op basis van een na de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting gedaan onderzoek naar de personalia van de persoon die de verdediging als getuige wilde doen horen, te weten de door de getuige [betrokkene 4] genoemde persoon [betrokkene 3], vastgesteld dat deze op 10 november 2010 reeds voor het tenlastegelde feit is overleden, zodat het horen van [betrokkene 3] als getuige niet meer mogelijk is. Op grond hiervan heeft het Hof geoordeeld dat de verdachte geen belang meer heeft bij heropening van het onderzoek en is het door de verdediging gedane verzoek tot het horen van [betrokkene 3] als getuige aanstonds afgewezen.
2.5.
Niet-naleving van het voorschrift - dat onder meer besloten ligt in art. 422, eerste lid, Sv - dat de rechter beraadslaagt naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting, is in de wet niet uitdrukkelijk met nietigheid bedreigd en zodanige nietigheid vloeit evenmin voort uit de aard van dat voorschrift. Niet-naleving leidt eerst dan tot nietigheid indien de verdachte door het verzuim in enig belang is geschaad (vgl. HR 5 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY9214, NJ 2006/666).
2.6.
Het Hof heeft overwogen dat in het onderhavige geval een heropening van het onderzoek ter terechtzitting achterwege kan blijven. Aldus heeft het Hof niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het in 2.5 bedoelde voorschrift.
Bij zijn oordeel dat de verdachte in het onderhavige geval geen belang heeft bij heropening van het onderzoek heeft het Hof kennelijk in aanmerking genomen dat het de verdediging te doen was om het horen als getuige van de persoon die genoemd is door de getuige [betrokkene 4] en dat gezien de door de verdediging gegeven informatie omtrent deze persoon en gelet op de persoonsgegevens uit het GBA-register ervan moet worden uitgegaan dat daarmee gedoeld werd op [betrokkene 3] die blijkt te zijn overleden. Gelet daarop is het oordeel van het Hof dat de verdachte geen belang heeft bij heropening van het onderzoek niet onbegrijpelijk.
2.7.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 mei 2015.