Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
12 mei 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 31 maart 2014 is gewezen. De zaak betreft een strafrechtelijke procedure waarin de verdachte, geboren in 1987, in cassatie is gegaan tegen het eerder genomen oordeel van het hof. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. R.J. Baumgardt, heeft een middel van cassatie voorgesteld, dat aan het arrest is gehecht. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat inhoudt dat hij van mening is dat het cassatieberoep niet gegrond is. De raadsman heeft schriftelijk gereageerd op deze conclusie, maar de Hoge Raad heeft geoordeeld dat het middel niet tot cassatie kan leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat stelt dat een middel niet behoeft te worden gemotiveerd als het niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft op 12 mei 2015 het beroep verworpen, waarmee het eerdere oordeel van het Gerechtshof in stand blijft. Het arrest is uitgesproken door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.