Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde middel
3.Beoordeling van het vierde middel
4.Slotsom
5.Beslissing
27 januari 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 25 juli 2013 uitspraak deed in een strafzaak. De verdachte, geboren in 1993, had beroep in cassatie ingesteld tegen de bijzondere voorwaarde die door het Hof was opgelegd. Deze voorwaarde hield in dat de veroordeelde binnen drie maanden na de uitspraak van het Hof een bedrag van € 500,- moest storten in het Schadefonds Openlijk Geweld. De verdachte stelde dat deze termijn inmiddels was verstreken door het ingestelde beroep in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof bij vergissing heeft verzuimd om aan de bijzondere voorwaarde te verbinden dat de storting moest plaatsvinden binnen drie maanden nadat de uitspraak vatbaar was voor tenuitvoerlegging. De Hoge Raad verbetert deze bijzondere voorwaarde en stelt dat de veroordeelde nu binnen drie maanden na de uitspraak van de Hoge Raad het bedrag moet storten. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige, omdat de andere middelen niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering nodig is als de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 27 januari 2015, waarbij de vice-president en twee raadsheren aanwezig waren. De beslissing houdt in dat de bijzondere voorwaarde wordt verbeterd en dat het beroep voor het overige wordt verworpen.