In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarin hij op 10 mei 2016 werd veroordeeld voor mishandeling. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 6 weken, waarvan 5 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast werd hem een taakstraf van 120 uren opgelegd, subsidiair 60 dagen hechtenis. Een bijzondere voorwaarde was dat de verdachte uiterlijk op 24 mei 2016 een bedrag van € 500,- moest storten op de rekening van het Schadefonds geweldsmisdrijven. Het cassatieberoep werd ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. R.J. Baumgardt.
De kern van het cassatiemiddel is dat de verdachte op het moment van het verstrijken van de termijn voor de storting van het geldbedrag nog niet als veroordeelde kon worden aangemerkt, omdat hij beroep in cassatie had ingesteld. De advocaat betoogde dat het hof ten onrechte een termijn had gesteld die niet rekening hield met de mogelijkheid van cassatie. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, mr. P.C. Vegter, concludeert dat het hof kennelijk bij vergissing heeft verzuimd om de voorwaarde te verbinden aan de termijn van veertien dagen na de uitspraak die vatbaar is voor tenuitvoerlegging. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat de bestreden uitspraak in cassatie verbeterd kan worden, zodat de bijzondere voorwaarde correct wordt geformuleerd.
De Hoge Raad heeft de conclusie van de Procureur-Generaal overgenomen en de bijzondere voorwaarde verbeterd, zodat deze nu correct aansluit bij de wettelijke vereisten. Dit arrest benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het stellen van bijzondere voorwaarden in strafzaken en de noodzaak om rekening te houden met de rechtsmiddelen die de verdachte kan aanwenden.