Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
16 juni 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 19 juli 2013 werd gewezen. Het hof had in deze strafzaak het nummer 24/001215-11. De verdachte, geboren in 1958, heeft zijn beroep in cassatie laten indienen door zijn advocaat, mr. B.P. de Boer, die middelen van cassatie heeft voorgesteld. Deze middelen zijn aan het arrest gehecht en maken daar deel van uit. De Advocaat-Generaal, D.J.C. Aben, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat betekent dat hij van mening is dat de cassatiegronden niet voldoende zijn om het arrest van het hof te vernietigen.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Volgens artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) behoeft dit geen nadere motivering, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de zaak niet verder in behandeling neemt en het beroep verwerpt.
De uitspraak is gedaan op 16 juni 2015, en het arrest is vastgesteld op 19 mei 2015. De beslissing is genomen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, samen met de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink. De waarnemend griffier, E. Schnetz, was ook aanwezig bij de uitspraak. Het is vermeldenswaardig dat mr. Jörg buiten staat was om het arrest te ondertekenen, wat gebruikelijk kan zijn in dergelijke gevallen.