Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
16 juni 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, gedateerd 9 december 2013, met nummer 23/003166-11. De verdachte, geboren in 1956, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. M.E. van der Werf, die een middel van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal, F.W. Bleichrodt, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft op 16 juni 2015 geoordeeld dat het middel niet tot cassatie kan leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer het middel niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft het beroep verworpen, wat betekent dat het arrest van het Gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma. De uitspraak vond plaats ter openbare terechtzitting, waarbij de waarnemend griffier J.D.M. Hart aanwezig was. Dit arrest is een vervolg op een eerder arrest van de Hoge Raad, ECLI:NL:HR:2011:BP4651, en is geregistreerd onder ECLI:NL:HR:2015:1663.