In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 juni 2015 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 29 juli 2014. Het betreft de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2006 tot en met 2009, alsook de beschikkingen inzake heffingsrente. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten die door de belanghebbende zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te hebben de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de vice-president en de raadsheren.