In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 juni 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen de vereniging ABVAKABO FNV en de stichting STICHTING AMSTA. De zaak betreft een kort geding waarin Amsta een verbod heeft gevorderd op onaangekondigde collectieve acties door FNV. De achtergrond van het geschil ligt in acties die door FNV zijn georganiseerd in het Dr. Sarphatihuis, waar personeel van Amsta, waaronder leden van FNV, op 2 februari 2013 actie voerden. Amsta vorderde dat FNV werd verboden om dergelijke acties te organiseren, te belemmeren of geluidsoverlast te veroorzaken. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen grotendeels toegewezen, maar het gerechtshof heeft dit gedeeltelijk vernietigd en FNV verboden om onaangekondigde collectieve acties te organiseren.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de rechtmatigheid van de collectieve acties onder de loep genomen, met speciale aandacht voor de bescherming die artikel 6 lid 4 van het Europees Sociaal Handvest (ESH) biedt aan collectieve acties. De Hoge Raad oordeelde dat de spelregels die in eerdere rechtspraak zijn ontwikkeld, niet langer als zelfstandige maatstaf voor de rechtmatigheid van collectieve acties kunnen worden gehanteerd. In plaats daarvan moet worden gekeken naar de vraag of de actie redelijkerwijs kan bijdragen aan de doeltreffende uitoefening van het recht op collectief onderhandelen. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het gerechtshof en verwees de zaak naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling.
De uitspraak benadrukt de noodzaak om bij de beoordeling van collectieve acties rekening te houden met de belangen van kwetsbare personen en de proportionaliteit van de acties. De Hoge Raad heeft ook aangegeven dat de organiserende vakvereniging niet automatisch de stelplicht en bewijslast draagt bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de actie. Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de rechtspraktijk rondom collectieve acties in de zorgsector.