Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
23 juni 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, gedateerd 29 november 2013, met nummer 23/003689-12. De verdachte, geboren in 1986, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. N. van der Laan, die middelen van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal, G. Knigge, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De raadsman heeft hierop schriftelijk gereageerd, maar de Hoge Raad oordeelt dat de voorgestelde middelen niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft op 23 juni 2015 het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door de raadsheer H.A.G. Splinter-van Kan als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in aanwezigheid van de griffier S.P. Bakker. De uitspraak is gedaan tijdens een openbare terechtzitting, waarbij de betrokken partijen de gelegenheid hebben gehad om hun standpunten naar voren te brengen. De beslissing van de Hoge Raad bevestigt de eerdere uitspraak van het Gerechtshof en onderstreept de toepassing van de relevante juridische normen in deze strafzaak.