Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beslissing
7 juli 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de betrokkene tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, Militaire Kamer, van 3 april 2014. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene, geboren in 1981, heeft zijn beroep in cassatie laten indienen door zijn advocaat, mr. R.J. Baumgardt, te Spijkenisse. De Advocaat-Generaal, F.W. Bleichrodt, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en is van oordeel dat de klachten die door de betrokkene zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
De beslissing van de Hoge Raad is op 7 juli 2015 uitgesproken door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, samen met de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz. Het arrest is openbaar uitgesproken en maakt deel uit van de rechtspraak.