Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Slotsom
4.Beslissing
3 februari 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 februari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden, dat op 16 mei 2012 was gewezen. De verdachte, geboren in 1969, was in cassatie gegaan tegen een eerdere veroordeling voor schuldheling van een gestolen herenfiets. De advocaat van de verdachte, mr. F.P. Slewe, had middelen van cassatie ingediend, waarbij de Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Gerechtshof voor herbehandeling van de zaak.
De Hoge Raad beoordeelde het eerste middel dat klaagde over de motivering van de bewezenverklaring van de schuldheling. De verdachte had in de periode van 6 tot en met 11 juni 2009 een Gazelle herenfiets voorhanden gehad, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. De bewezenverklaring steunde op verschillende bewijsmiddelen, waaronder aangiften en verklaringen van verbalisanten. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring niet zonder meer kon worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen, met name niet wat betreft de vraag of de verdachte had moeten vermoeden dat de fiets gestolen was.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen voor wat betreft de beslissingen over de schuldheling en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige, en maakt een uitzondering voor de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering van de bewezenverklaring in strafzaken.