Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.De conclusie van de Advocaat-Generaal
4.Beoordeling van de aanvraag
5.Beslissing
3 februari 2015.
Hoge Raad
Op 3 februari 2015 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in de herzieningsaanvraag van de aanvrager, geboren in 1981, die eerder was veroordeeld voor medeplegen van moord. De aanvrager had een gevangenisstraf van dertien jaren opgelegd gekregen door het Gerechtshof te Arnhem, welke straf later door de Hoge Raad was verminderd tot twaalf jaren en zes maanden. De aanvraag tot herziening is ingediend door mr. M.M.A.J. Goris, advocaat te Almelo, en is aan het arrest gehecht. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd dat de aanvraag tot herziening moet worden afgewezen.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er een nader onderzoek is ingesteld door de Advocaat-Generaal op basis van artikel 468, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Echter, een afschrift van de relevante stukken is niet tijdig aan de raadsvrouwe van de aanvrager toegezonden, zoals vereist door artikel 466, tweede lid, in verbinding met artikel 463, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad heeft daarom besloten de Advocaat-Generaal in de gelegenheid te stellen om de stukken alsnog toe te zenden, zodat de raadsvrouwe binnen zes weken de herzieningsaanvraag kan toelichten.
De Hoge Raad heeft de zaak vervolgens verwezen naar de rolzitting van 24 maart 2015 en heeft elke verdere beslissing aangehouden. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting, waarbij de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink. Het is belangrijk op te merken dat mr. Balkema en mr. Ilsink buiten staat waren om het arrest te ondertekenen.