Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beslissing
8 september 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, gedateerd 20 december 2013. De verdachte, geboren in 1982, heeft geen middelen van cassatie ingediend binnen de wettelijk gestelde termijn. De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep. De advocaat van de verdachte, mr. B.P.M. Canoy, heeft schriftelijk gereageerd op deze conclusie.
De Hoge Raad heeft vervolgens de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld. Aangezien de verdachte niet tijdig door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft ingediend, is niet voldaan aan het vereiste zoals gesteld in artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de verdachte in het cassatieberoep niet kan worden ontvangen.
Op 8 september 2015 heeft de Hoge Raad, onder leiding van vice-president A.J.A. van Dorst, in aanwezigheid van de raadsheren J. de Hullu en A.L.J. van Strien, de beslissing genomen om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het beroep. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting.