Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
8 september 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 september 2015 uitspraak gedaan in een cassatieberoep ingesteld door de verdachte, geboren in 1974. Het beroep was gericht tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 november 2013, nummer 21/000879-11. De verdachte werd vertegenwoordigd door mr. M.P.M. Balemans, advocaat te Amsterdam, die een schriftuur indiende die aan het arrest was gehecht.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft in zijn conclusie gesteld dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard kan worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft vervolgens de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten die door de verdachte zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was het geval omdat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of omdat de klachten niet tot cassatie konden leiden.
Daarom heeft de Hoge Raad, gehoord de Procureur-Generaal, besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting en is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.