In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 september 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure (nr. 14/05546) die was ingesteld door belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 24 september 2014. De zaak betreft een verzoek van belanghebbende om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn en een verzoek om toekenning van een dwangsom wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. De Rechtbank te ’s-Gravenhage had eerder in deze kwestie geoordeeld (nr. AWB 11/7861).
Belanghebbende heeft in cassatie een aantal klachten ingediend tegen de uitspraak van het Gerechtshof. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiderdorp heeft hierop een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij werd gesteld dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft ook de proceskosten beoordeeld en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.