ECLI:NL:HR:2015:249

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 februari 2015
Publicatiedatum
5 februari 2015
Zaaknummer
13/05418
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging arrest grensgeschil en vaststelling erfgrens percelen tussen buren

In deze zaak gaat het om een grensgeschil tussen twee buren, [eiser] en [verweerder], over de erfgrens van hun percelen. [verweerder] is sinds de jaren '60 eigenaar van meerdere percelen, terwijl [eiser] sinds 1989 eigenaar is van een aangrenzend perceel. De zaak is gestart na een grensreconstructie die door de rechtbank Arnhem is uitgevoerd. De rechtbank heeft in haar vonnis de erfgrens vastgesteld, maar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft dit vonnis vernietigd en een andere beslissing genomen.

In cassatie heeft de Hoge Raad de zaak beoordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat het hof onbegrijpelijk heeft geoordeeld over de situering van de afrastering tussen de percelen. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de afrastering niet op de kadastrale grens staat en dat de feitelijke grens afwijkt van de kadastrale grens. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de erfgrens moet worden vastgesteld op de plaats van de bestaande afrastering.

De Hoge Raad heeft het arrest van het hof vernietigd en zelf de zaak afgedaan. De Hoge Raad heeft bepaald dat [verweerder] door verjaring eigenaar is geworden van een strook grond op perceel [plaats] en dat [eiser] door verjaring eigenaar is geworden van de taartpunt op de percelen [002] en [004]. De kosten van het geding in cassatie worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

6 februari 2015
Eerste Kamer
13/05418
EV/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J.A.M.A. Sluysmans,
t e g e n
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. B.J. van Dorp.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerder].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 186864/HA ZA 09-1219 van de rechtbank Arnhem van 22 juli 2009 en 1 december 2010, zoals gecorrigeerd op 10 februari 2011;
b. het arrest in de zaak 200.083.658 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 juli 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerder] heeft geconcludeerd tot referte ten aanzien van de onderdelen 1 en 2, en tot verwerping ten aanzien van onderdeel 3.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot vernietiging en afdoening als voorgesteld onder 2.27 van de conclusie.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 14 november 2014 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

3.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
( i) Partijen zijn buren.
(ii) [verweerder] is sedert de jaren ’60 van de vorige eeuw eigenaar van het perceel kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie [...] nummer [001 ], plaatselijk bekend [a-straat 1] te [woonplaats], met daarop zijn woonhuis, en van de aansluitende percelen, kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie [...] nummers [002], [003] en [004] (hierna respectievelijk: perceel [001 ], [002], [003] en [004]).
(iii) [eiser] is sedert februari 1989 eigenaar van het perceel kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie [...] nummer [plaats], plaatselijk bekend [a-straat 2] te [woonplaats] (hierna: perceel [plaats]), met daarop zijn woonhuis. De percelen [001 ], [002] en [004] grenzen aan perceel [plaats].
(iv) De percelen zijn met woningen en opstallen bebouwd en liggen in een heuvelachtig gebied. De percelen van [verweerder] zijn hoger gelegen dan het perceel van [eiser]. De op de deels vrij steile helling aanwezige afrastering tussen de erven van partijen bestaat (onder meer) uit houten palen met geplastificeerd harmonicagaas.
( v) Tussen partijen is een grensgeschil gerezen.
3.2.1
[verweerder] vordert in dit geding, kort gezegd, dat de erfgrens wordt bepaald tussen enerzijds de percelen [001 ], [002] en [004] en anderzijds perceel [plaats]. In de loop van de procedure in eerste aanleg hebben partijen een grensreconstructie doen plaatsvinden. De uitkomst daarvan is neergelegd in het door het kadaster vervaardigde veldwerk [006]. De rechtbank heeft, voor zover thans van belang, in haar vonnis bepaald dat de erfgrens tussen de percelen [002] en [004] enerzijds en perceel [plaats] anderzijds loopt als met rode streeplijn is aangegeven op veldwerk [006].
3.2.2
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en heeft onder meer het volgende overwogen:
“4.4 (…) Tussen partijen staat vast dat uit veldwerktekening [006] volgt dat de afrastering op twee plaatsen niet staat op de kadastrale grens. Ter hoogte van de percelen [004] en [002] heeft [eiser] een smalle driehoek – van ongeveer 6m2 volgens de niet weersproken stelling van [eiser] – in gebruik en betrokken bij perceel [plaats] (hierna: de taartpunt). Het betreft de afrastering die om de zogenoemde driestammige eik is gezet. [verweerder] blijkt een strook in gebruik te hebben die ligt op perceel [plaats]. De afrastering is destijds circa 20 cm van de met rood aangegeven kadastrale grens op het veldwerk linksonder, op de zwarte streepjeslijn op het perceel [plaats] gezet. Deze strook heeft een oppervlakte van ongeveer 20 m2 volgens de niet weersproken stelling van [eiser] (hierna: de strook).
(…)
4.11 (…)
De erfgrens loopt op de plaats van de bestaande afrastering. De vorderingen tot afgifte van verklaringen voor recht over en weer dat [eiser] eigenaar is geworden van de taartpunt en [verweerder] van de strook zullen worden toegewezen en de daarmee strijdige vorderingen afgewezen.(…)”
3.2.3
Het hof heeft in het dictum, voor zover in cassatie van belang, als volgt beslist:
“verstaat dat de erfgrens tussen enerzijds de percelen [001 ], [002] en [004] en anderzijds perceel [plaats] loopt op de plaats van de bestaande afrastering;
verklaart voor recht dat [verweerder] door verjaring eigenaar is geworden van de strook die op veldwerk [006] begrensd wordt door een streeplijn en door de rode lijn langs de woorden (…), nader te omschrijven als het stukje grond op perceel [plaats] dat ligt tussen de kadastrale grens en de huidige erfafscheiding en geel is ingekleurd op de aangehechte kopie van veldwerk [006];
(…)
verklaart voor recht dat [eiser] door verjaring de eigendom van de taartpunt heeft verkregen voor zover deze is gelegen op de perceelsgedeelten, kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie [...], nummers [002], [004] en het perceelsgedeelte kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie [...], nummer [001 ], en die [eiser] als uitkomst van de kadastrale grensmeting van 1 februari 2010 aan zijn zijde van de bestaande afrastering gebleken is te occuperen en geel is ingekleurd op de aangehechte kopie van veldwerk [006] (…).”
3.3.1
Onderdeel 1 klaagt over de overweging van het hof in rov. 4.4 dat de afrastering tussen de percelen van [eiser] en [verweerder] is gesitueerd op de zwarte streepjeslijn op het veldwerk. Onderdeel 2 betoogt dat de omstandigheid dat het hof in rov. 4.4 de feitelijke afscheiding ten onrechte op de zwarte streepjeslijn plaatst, doorwerkt in het dictum, dat volgens het onderdeel onjuist is.
3.3.2
In cassatie dient het volgende tot uitgangspunt. Het hof heeft in rov. 4.4 overwogen dat uit veldwerk [006] is gebleken dat de feitelijke grens op twee plaatsen afweek van de kadastrale grens. [eiser] bleek een stukje grond van [verweerder] te gebruiken dat aan zijn ([eiser]) zijde van de afrastering lag (de taartpunt) en [verweerder] gebruikte een stuk grond van [eiser] dat aan zijn ([verweerder]) zijde van de afrastering lag (de strook).
Het hof is in rov. 4.5-4.11 tot het oordeel gekomen dat de taartpunt en de strook door verjaring eigendom zijn geworden van [eiser] respectievelijk [verweerder]. Dit betekent dat de feitelijke grens – dus de afrastering – ook de erfgrens is (geworden), zoals het hof ook heeft overwogen in rov. 4.11 en heeft beslist in zijn dictum.
3.3.3
Onderdeel 1 klaagt terecht dat het oordeel van het hof in rov. 4.4 dat de afrastering is gesitueerd op de zwarte streepjeslijn op het veldwerk, onbegrijpelijk is. De afrastering is immers niet ingetekend op het veldwerk en de toelichting daarop vermeldt dat zwarte streepjeslijnen geen grenzen zijn, maar hulplijnen vormen die zijn gebruikt bij de meting.
3.3.4
Het hof heeft blijkens rov. 4.4 de vordering van [verweerder] ten aanzien van de strook opgevat als betrekking hebbend op het gedeelte van perceel [plaats] dat aan zijn zijde tegen de erfafscheiding was gelegen. Hiertegen is in cassatie niet opgekomen, en evenmin tegen de vaststelling van het hof (rov. 4.4) dat de strook een oppervlakte heeft van 20 m2 en ongeveer 20 cm breed is.
Het hof heeft echter in het dictum een strook toegewezen die het geel heeft ingekleurd op de aan het bestreden arrest gehechte kopie van veldwerk [006] en die, naar tussen partijen niet in geding is, 1,55 tot 1,70 meter breed is. Het hof heeft derhalve, uitgaande van zijn onjuiste situering van de afrastering op de zwarte streepjeslijn op het veldwerk, meer toegewezen dan [verweerder] heeft gevorderd.
3.3.5
Blijkens rov. 4.4 heeft het hof de vordering van [eiser] ten aanzien van de taartpunt opgevat als betrekking hebbend op gedeelten van de percelen [004] en [002] die aan de zijde van [eiser] tegen de feitelijke erfafscheiding waren gelegen. Hiertegen is in cassatie niet opgekomen, en evenmin tegen de vaststelling van het hof dat de taartpunt een oppervlakte had van circa 6 m2.
Het hof heeft echter in het dictum ook een gedeelte van perceel [001 ] toegewezen als behorende bij de taartpunt. Ook op dit punt heeft het hof, uitgaande van zijn onjuiste situering van de afrastering op de zwarte streepjeslijn op het veldwerk, meer toegewezen dan is gevorderd.
3.3.6
Ook onderdeel 2 is dus gegrond.
3.3.7
De in onderdeel 3 aangevoerde klacht kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klacht niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.4
Het hiervoor in 3.3.2-3.3.6 overwogene brengt mee dat het bestreden arrest moet worden vernietigd. De Hoge Raad zal zelf de zaak afdoen zoals hierna vermeld.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 juli 2013, voor zover het hof daarbij in het dictum heeft beslist als hiervoor in 3.2.3 weergegeven, en, opnieuw rechtdoende:
verstaat dat de erfgrens tussen enerzijds de percelen [001 ], [002] en [004] en anderzijds perceel [plaats] loopt op de plaats van de bestaande afrastering;
verklaart voor recht dat [verweerder] door verjaring eigenaar is geworden van het stuk grond (de strook) op perceel [plaats], voor zover gelegen aan zijn zijde van de afrastering;
verklaart voor recht dat [eiser] door verjaring eigenaar is geworden van het stuk grond (de taartpunt) op de percelen [002] en [004], voor zover gelegen aan zijn zijde van de afrastering;
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, C.E. Drion, G. Snijders en M.V Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
6 februari 2015.