In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 september 2015 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] B.V. tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam. Het hoger beroep van belanghebbende was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, die op 20 februari 2013 had geoordeeld over een belastingaangifte van belanghebbende met betrekking tot belasting van personenauto's en motorrijwielen, voldaan op 25 oktober 2010. De Hoge Raad heeft in deze procedure de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld.
De griffier van de Hoge Raad heeft de indiener van het beroepschrift in cassatie op 6 mei 2015 per aangetekende brief gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor de betaling. Aangezien het griffierecht niet is voldaan, heeft de griffier op 10 juni 2015 opnieuw de gelegenheid geboden om te verklaren waarom de betaling niet tijdig heeft plaatsgevonden. Deze gelegenheid is door de indiener niet benut.
Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de eerdere beslissingen van de lagere rechters en onderstreept het belang van het tijdig voldoen aan proceskosten.