Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beslissing
15 september 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het arrest van het hof dateert van 16 september 2014 en betreft de strafzaak met nummer 21/005950-13. De verdachte, geboren in 1990, heeft het cassatieberoep ingesteld via zijn advocaten, mr. J. Kuijper en mr. S.F.W. van 't Hullenaar. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld aan de hand van artikel 428 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Dit artikel stelt dat tegen vonnissen of arresten die geen einduitspraken zijn in de zin van artikel 138 Sv, beroep in cassatie slechts gelijktijdig met dat tegen de einduitspraak is toegestaan. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de bestreden beslissing geen einduitspraak is, waardoor de verdachte niet kan worden ontvangen in het cassatieberoep. Op 15 september 2015 heeft de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.