Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
29 september 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 29 oktober 2013 werd uitgesproken. De zaak betreft een strafzaak met nummer 21/001382-12. De verdachte, geboren in 1992, heeft zijn beroep in cassatie laten indienen door zijn advocaat, mr. F.H.J. van Gaal, die middelen van cassatie heeft voorgesteld. Deze middelen zijn aan het arrest gehecht en maken daar deel van uit. De Advocaat-Generaal, G. Knigge, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat betekent dat hij van mening is dat de cassatiegronden niet voldoende zijn om het arrest van het hof te vernietigen.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), er geen nadere motivering nodig is, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de zaak niet verder in behandeling neemt en het beroep verwerpt.
De uitspraak is gedaan op 29 september 2015 door de vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in aanwezigheid van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster. De beslissing van de Hoge Raad bevestigt de eerdere uitspraak van het Gerechtshof, waardoor de veroordeling van de verdachte in stand blijft.