4.3.In hoger beroep heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de wijze waarop het openbaar ministerie de verdachte op het spoor is gekomen niet door de beugel kan. De raadsman van verdachte heeft daarom een bewijsuitsluitingsverweer (in de zin van art. 359a Sv) gevoerd. Blijkens het aan het proces-verbaal van de zitting in hoger beroep van 15 oktober 2013 gehechte pleitnota luidde dit verweer als volgt:
“Verdenking & opsporing
Videobeelden
Het Openbaar Ministerie heeft op grond van artikel 126nd Sv bij NEC de camerabeelden van 16 oktober 2011 gevorderd.1 Een dergelijke vordering dient door de Officier van Justitie op schrift te zijn gesteld (artikel 126nd lid 3 Sv). Een schriftelijke vordering van de OvJ ontbreekt echter.
Als gevolg van het ontbreken van een schriftelijke vordering van de OvJ is er sprake van onrechtmatige bewijsgaring van het Openbaar Ministerie. Dit levert een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv op. Naar de mening van de verdediging dient daarop de sanctie van bewijsuitsluiting te volgen. Door de onrechtmatige bewijsgaring is er namelijk een belangrijk rechtsbeginsel geschonden. Allereerst heeft NEC het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (artikel 10 Gw, artikel 8 EVRM) van cliënt geschonden door een camera buiten het stadion op de openbare weg te richten en daarvan opnamen te maken. Dit terwijl cliënt NEC geen toestemming heeft verleend om op de openbare weg videobeelden van hem op te nemen (artikel 8 lid 1 Wbp). En evenmin heeft NEC een gerechtvaardigd belang om buiten het stadion videobeelden van de openbare weg op te nemen. De verdediging is dan ook van mening dat met de videobeelden een inbreuk op de privacy van cliënt is gemaakt.
Artikel 126nd Sv dient ter bescherming van het grondrecht privacy. Hierover heeft de wetgever onder andere het volgende geschreven:
"
De regels voor een zorgvuldige omgang met persoonsgegevens die zijn neergelegd in de WBP te stellen grenzen aan het vrij ten behoeve van de opsporing ter beschikking stellen van persoonsgegevens, alsmede aan het door de met de opsporing belaste instanties vragen van persoonsgegevens aan derden. Strafvorderlijke bevoegdheden zijn nodig om deze bescherming te doorbreken in die gevallen waarin het in belang van de opsporing nodig is die beschikking te krijgen over persoonsgegevens. Daarom zijn de bevoegdheden in het wetsvoorstel gesteld."2
Cliënt mag verwachten dat er op de openbare weg geen videobeelden van hem worden gemaakt. Dit is toch gebeurd. In dat geval mag cliënt op z'n minst verwachten dat de OvJ de videobeelden pas na een zorgvuldige belangenafweging vordert. Op basis van dit dossier kan - vanwege het ontbreken van een schriftelijke vordering - niet worden vastgesteld dat de OvJ die belangenafweging heeft gemaakt. Het recht op privacy is zowel door NEC alsmede door de OvJ geschonden. Cliënt is aangehouden en verhoord en dus kun je stellen dat hij in zijn verdedigingsbelang is geschaad. Op basis van het vorenstaande is de verdediging van mening dat de videobeelden en al hetgeen daar rechtstreeks uit is voortgevloeid (verboden vrucht) van het bewijs moeten worden uitgesloten.
Foto’s
Het OM heeft aan de hand van de videobeelden een aantal verdachten geselecteerd en van die verdachten zogenaamde snapshots gemaakt. Deze snapshots zijn in eerste instantie op het intranet van de Politie Gelderland-Zuid geplaatst. Na enkele dagen werden de foto's van de niet geïdentificeerde verdachten geplaatst op de website www.politie.nl.
Voor het plaatsen van de foto's op intranet en internet zou de OvJ toestemming hebben verleend. Daarnaast zouden de niet geïdentificeerde verdachten - vóór de plaatsing op www.politie.nl - via de media zijn opgeroepen om zich vrijwillig bij de politie te melden om zo de publicatie van een foto te voorkomen. De foto's zijn op 27 oktober 2011 op internet gepubliceerd. Cliënt is er vervolgens door vrienden aangesproken dat hij op de website van de politie stond. Naar aanleiding daarvan heeft hij zich op 31 oktober 2011 bij het politiebureau te Beuningen gemeld.
De verdediging is van mening dat er ook bij het gebruik van de foto's sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. Op de Excel lijst van de foto's wordt bij nummer 14 namelijk vermeld "loopt op Konijnenpad" en verder waren er op de videobeelden / foto van NN 14 kennelijk geen bijzonderheden zichtbaar. De enkele omstandigheid dat cliënt op het Konijnenpad heeft gelopen, is echter onvoldoende om tot een redelijk vermoeden van schuld te komen. Dit betekent dat het OM cliënt ten onrechte als verdachte heeft aangemerkt, dan wel foto's heeft verspreid van personen die nog niet als verdachte konden worden vermeld. Deze omissie van het OM kan thans niet meer worden hersteld, zodat er sprake is van een (tweede) onherstelbaar vormverzuim.
Na enkele dagen zijn de foto's - waaronder foto nummer 14 - op www.politie.nl geplaatst. Voorafgaand aan deze publicatie zouden de 'verdachten' via de media zijn opgeroepen om zich vrijwillig te melden om zo publicatie van een foto te voorkomen. Cliënt heeft echter niets vernomen van de vorenbedoelde mediaoproep en in het dossier bevinden zich ook geen stukken waaruit blijkt dat er daadwerkelijk via de media een oproep is gedaan. De verdediging houdt het er daarom op dat de foto's op de website van de politie zijn geplaatst zonder voorafgaande oproep in de media.
Nadat de foto's op internet waren geplaatst, is cliënt door verschillende vrienden aangesproken. Tevens zijn de foto's door andere media overgenomen. Op dit moment is de foto met nummer 14 nog steeds terug te vinden op de website van Hart van Nederland.
Met het vrijgeven van de foto's op de website van de politie heeft de OvJ inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van cliënt (artikel 8 EVRM en artikel 10 Gw). Inmenging op het recht op privéleven door de overheid is slechts toegestaan voor zover noodzakelijk en door de wet voorzien. Voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de publicatie van de foto's op het wereldwijde web is de Aanwijzing opsporingsberichtgeving van het College van procureurs-generaal van belang. Deze Aanwijzing bevat regels en waarborgen voor de inzet van opsporingsberichtgeving en hierin is onder andere het volgende opgenomen:
•
Toestemming: Het OM is verantwoordelijk voor de inzet van opsporingsmiddelen in het onderzoek naar strafbare feiten. Voor de inzet van opsporingsberichtingeving
moet de hoofdofficier van justitie, op voorstel van de ( zaaksofficier van justitie, toestemming geven. De hoofdofficier van justitie onder wiens gezag het opsporingsonderzoek plaatsvindt, is verantwoordelijk voor de plaatsing en de inhoud van het opsporingsbericht (artikel 4.1 Aanwijzing);
•
Verdachten: Alleen in specifieke gevallen is opsporingsberichtgeving toegestaan. In de Aanwijzing wordt onder 4.3.1 een onderzoek naar onbekende
verdachtenals specifiek geval genoemd;
•
Proportionaliteit en subsidiariteit: Bij de beslissing om al dan niet gebruik te maken van opsporingsberichtgeving maakt het OM altijd een afweging van verschillende belangen, in de regel de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde enerzijds en de persoonlijke levenssfeer anderzijds. Daarbij is van belang dat het OM nadrukkelijk rekening houdt met het grote (en steeds grotere) bereik van verschillende mediavormen zoals het internet en de omstandigheid dat eenmaal gepubliceerde berichtgeving zich - bijvoorbeeld van het internet - niet meer zomer meer laat verwijderen of herroepen. Opsporingsberichtgeving kan de persoonlijke levenssfeer of andere belangen van betrokkenen raken (verdachte, slachtoffer, eventueel getuigen). Het OM moet met ieders belang rekening houden bij de beslissing om dit middel in te zetten. Net als bij de inzet van andere opsporingsmiddelen gelden de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Proportionaliteit: de zwaarte van het in te zetten middel dient in verhouding te staan tot het beoogde doel. Hierbij speelt de ernst van het gepleegde delict een rol. Subsidiariteit: het middel wordt ingezet
als een eventueel lichter middel niet tot voldoende resultaat heeft geleiddan wel zal kunnen leiden.
Als het doel ook met een voor verdachte minder belastend middel kan worden bereikt moet voor dat middel worden gekozen(artikel 4.4 Aanwijzing).
•
Landelijk niveau: Er zijn twee niveaus waarop besloten wordt over de publicatie en verwijdering van opsporingsberichtgeving: landelijk en regionaal. Hiervoor gelden verschillende procedures. Wanneer twijfel
moet gekozen worden voor het landelijke niveau(artikel 7.1 Aanwijzing);
•
Advies: Publicatie op landelijk niveau wordt uitgevoerd onder verantwoordelijk van de hoofdofficier van justitie onder wiens gezag het opsporingsonderzoek plaatsvindt. Voor publicatie van landelijke opsporingsberichtgeving is
een advies vereist van de voorzitter of plaatsvervangend voorzitter van het Landelijk Overleg Opsporingsberichtgeving(artikel 7.1.1. Aanwijzing);
•
Toestemming:Publicatie op lokaal of regionaal niveau wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van het Regionaal Overleg Opsporingsberichtgeving. Voor de regionale opsporingsberichtgeving is
toestemming vereist van de hoofdofficier van justitie(artikel 7.1.2 Aanwijzing);
In deze zaak heeft het OM in strijd gehandeld met alle hiervoor genoemde punten. Er is geen toestemming door de voorzitter van het L.O.O. dan wel de hoofdofficier van justitie verleend, althans uit het dossier blijkt dat niet. Cliënt is ten onrechte als verdachte aangemerkt, zodat ook om die reden foto nummer 14 niet op de website van de politie geplaatst had mogen worden. In het dossier bevinden zich geen stukken waaruit blijkt dat de OvJ een bewuste belangafweging heeft gemaakt tussen enerzijds de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en anderzijds de persoonlijke levenssfeer van cliënt. Voorts is niet gebleken dat er vóór de plaatsing van de foto's op internet een oproep via de media is gedaan en er is ook niet gebleken of er bijvoorbeeld is overwogen om de gezichten van de verdachten onherkenbaar te maken. Daarmee heeft het OM tevens in strijd met het subsidiariteitsvereiste gehandeld. De genoemde gebreken in de besluitvorming rondom de publicatie van de foto's moeten worden aangemerkt als onherstelbare vormverzuimen in de zin van artikel 359a Sv.
Op basis van het vorenstaande is de verdediging van mening dat er in deze zaak sprake is van een drietal vormverzuimen:
1. De videobeelden van NEC zijn zonder schriftelijk bevel van de OvJ gevorderd;
2. Cliënt is ten onrechte als verdachte aangemerkt;
3. Het OM heeft bij de besluitvorming omtrent de opsporingsberichtgeving op meerdere onderdelen in strijd gehandeld met de Aanwijzing van het College van procureurs-generaal;
Het betreffen drie zeer ernstige en onherstelbare vormverzuimen en de verdediging heeft dan ook overwogen om in deze zaak de ontvankelijkheid van het OM ter discussie te stellen. Gelet op de thans geldende jurisprudentie wordt hier echter van af gezien. Wel is de verdediging van mening dat het OM met ieder vormverzuim afzonderlijk, of in ieder geval met de vormverzuimen in onderlinge samenhang bezien, het recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM) heeft geschonden. Dit moet ertoe leiden dat de videobeelden van NEC en foto nummer 14 en al hetgeen daar rechtstreeks uit is voortgevloeid (verboden vrucht) van het bewijs moet worden uitgesloten. Meer specifiek betekent dit dat de bij NEC gevorderde videobeelden, de foto's van de videobeelden, de publicatie van de foto’s op het intranet van de politie, de publicatie van de foto's op www.politie.nl, het proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 oktober 2011 (p. 243-244), het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 2 november 2011 en de verklaringen van cliënt ter terechtzitting d.d. 9 maart 2012 moeten worden uitgesloten van het bewijs.”