Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
6 oktober 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de verdachte, die in cassatie is gegaan tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1992, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. M.J. Lamers. De Advocaat-Generaal, F.W. Bleichrodt, heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving, met name artikel 408a in samenhang met artikel 450.2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De appeldagvaarding is aan de gemachtigde van de verdachte uitgereikt, wat volgens artikel 450.4 Sv geldt als betekening in persoon. Dit betekent dat de verdachte uiterlijk binnen 14 dagen na de einduitspraak van het Hof cassatie had moeten instellen. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de cassatie is ingesteld na het verstrijken van deze termijn. De argumenten die in de cassatieschriftuur zijn aangevoerd, zijn niet aangemerkt als bijzondere omstandigheden die de termijnoverschrijding verontschuldigbaar maken. Op basis van deze overwegingen heeft de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het cassatieberoep.