Uitspraak
wonende te [woonplaats], België,
gevestigd te Rotterdam,
1.Het geding
2.Het tweede geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
13 februari 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 februari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende werkgeversaansprakelijkheid. De eiser, wonende in België, had een beroep in cassatie ingesteld tegen de arresten van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft de blootstelling aan voor de gezondheid schadelijke stoffen en de causaliteit daarvan. De Hoge Raad verwijst naar eerdere arresten, waaronder het arrest van 17 november 2000, waarin belangrijke juridische principes zijn vastgesteld. De eiser stelde dat de klachten over de vraagstelling en bewijswaardering van het hof niet correct waren behandeld. De advocaat van de eiser heeft gereageerd op de conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal, die tot verwerping van het beroep strekte. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Unilever zijn begroot op € 818,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.