ECLI:NL:HR:2015:295

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 februari 2015
Publicatiedatum
12 februari 2015
Zaaknummer
13/04465
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over werkgeversaansprakelijkheid en blootstelling aan schadelijke stoffen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 februari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende werkgeversaansprakelijkheid. De eiser, wonende in België, had een beroep in cassatie ingesteld tegen de arresten van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft de blootstelling aan voor de gezondheid schadelijke stoffen en de causaliteit daarvan. De Hoge Raad verwijst naar eerdere arresten, waaronder het arrest van 17 november 2000, waarin belangrijke juridische principes zijn vastgesteld. De eiser stelde dat de klachten over de vraagstelling en bewijswaardering van het hof niet correct waren behandeld. De advocaat van de eiser heeft gereageerd op de conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal, die tot verwerping van het beroep strekte. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Unilever zijn begroot op € 818,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Uitspraak

13 februari 2015
Eerste Kamer
nr. 13/04465
EV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats], België,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. R.S. Meijer,
t e g e n
UNILEVER NEDERLAND HOLDINGS B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. D. Rijpma.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en Unilever.

1.Het geding

Voor het verloop van het geding tot dusverre verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het arrest in de zaak C98/273HR van de Hoge Raad van 17 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8369;
b. de arresten in de zaak met rolnummer 01/204 en zaaknummer 105.000.349/02 van het gerechtshof Den Haag van 26 maart 2003 en 7 mei 2013.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2.Het tweede geding in cassatie

Tegen de arresten van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Unilever heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 29 december 2014 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Unilever begroot op € 818,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, C.E. Drion, G. de Groot en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
13 februari 2015.