Uitspraak
gevestigd te Amsterdam,
gevestigd te Thann, Frankrijk,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
16 oktober 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 oktober 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen ICL-IP Europe B.V. (hierna: ICL) en Potasse & Produits Chimiques S.A.S. (hierna: PPC). ICL had cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, waarin PPC een verklaring voor recht had gevorderd dat ICL dwangsommen had verbeurd wegens het niet naleven van een leveringsplicht uit een overeenkomst. De Hoge Raad oordeelde dat de vordering van ICL om te verklaren dat zij geen dwangsommen had verbeurd, niet kon slagen. De rechtbank had eerder de gevraagde verklaring voor recht uitgesproken, maar het hof had deze beslissing in hoger beroep verworpen.
De zaak draait om een overeenkomst tussen ICL en PPC, waarin een arbitrageclausule was opgenomen. PPC had in een Engelse arbitrageprocedure een claim ingediend, maar deze claim was uiteindelijk afgewezen op basis van een schikking tussen partijen. ICL stelde dat deze afwijzing gezag van gewijsde had, maar het hof oordeelde dat dit gezag enkel toekomt aan beslissingen die zijn gebaseerd op de inhoudelijke beoordeling van het geschil, en niet op een schikking.
De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het hof en oordeelde dat ICL niet had aangetoond dat de afwijzing van de vordering van PPC in de arbitrale uitspraak gezag van gewijsde had. Daarnaast werd ook het argument van ICL dat de executierechter bevoegd was om de dwangsommen te matigen, verworpen. De Hoge Raad concludeerde dat het beroep van ICL niet kon slagen en veroordeelde haar in de kosten van het geding in cassatie.